Spreekwoorden met trefwoord huis
28 spreekwoorden gevonden
Hier getoond: 1 - 10 van 28
Er is te veel dak op het huis.
Er is teveel gezelschap die dingen horen die onder ons moeten blijven.
Meer
Iemands deur van zijn huis trekken.
Ergens heel erg vaak op bezoek gaan.
Meer
Met de deur in huis vallen.
Meteen zeggen waar het om gaat.
Meer
Zij maakt van haar huis een afgod.
Het schoonhouden van haar huis is voor haar het belangrijkste.
Meer
Die geerne zijn huis verkoopt versiert zijn gevel.
Als je een huwbare dochter hebt zal je die zo aantrekkelijk mogelijk doen voorkomen.
Meer
Hij heeft een huis met een gouden dak.
Hij heeft een hele hoge hypotheek.
Meer
Een goede gevel versiert het huis.
Zijn neus is groot.
Meer
Ver van huis [je goed] dichtbij je schade.
Je moet je zaak niet aan een ander overlaten.
Meer
Als buurmans huis brandt is het tijd om uit te zien.
Je moet lering trekken uit iemands anders ongeluk.
Meer
In huis moet de man de baas zijn.
Het is in kannen en kruiken.
Meer