Hij heeft de kost voor het kauwen.
Hij is verzekerd van een goed bestaan.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Dat kost maar een bagatel.
- De boer moet weten wat de boter kost.
- De keel kost veel.
- Hij heeft de kost bij Sint-Joris.
- Hij is bij Sint-Joris in de kost.
- Niet en kost niet en deugt.
- IJs kost mensenvleis.
- Dat is oude [bekende] kost.
- Lekker kele kost zo vele.
- Zijn ogen de kost geven.
- Dat kost geen centje pijn.
- Het kost maar een prikje.
- Dat kost stukken van mensen.
- Twee joden weten wel wat een bril kost.
- Twee joden weten wat een bril kost.
- Een verhuizing kost veel bedstro.
- Vragen kost geen geld.
- Je zult moeten werken voor de kost.
- Dat kost hem maar één woord.