Iets in zijn zak steken.
Iets onthouden.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- De bink steken.
- Een boom in brand steken.
- Iemand een teen onder zijn broek steken.
- De broodkruimels steken hem.
- De broodkruimels steken hem.
- De gek steken met iets of iemand.
- Hij moet zijn hand in de zak steken.
- Je moet de hand in eigen boezem steken.
- De hand in eigen boezem steken.
- Zijn hand in een wespennest steken.
- De handen uit de mouwen steken.
- Iemand een hart onder de riem steken.
- De hoofden [koppen] bij elkaar steken.
- Horzels steken niet en hommels doden niet.
- Iets achter de kiezen steken.
- Iemand in de kleren steken.
- Je kop boven het maaiveld steken.
- Zijn kop in 't zand steken.
- Ze hebben de koppen in één zak gestoken.
- Iemand naar de kroon steken.
- Ergens zijn krukken tussen steken.
- In een kwaad vel steken.
- zijn moeders huis in brand gestoken.
- De naald in het spek steken.
- Iemand in het pak steken.
- Iemand een pluim op de hoed steken.
- Iemand in de put steken.
- Een spaak [stok] in het wiel steken.
- Daar is geen hand aan te steken.
- Hij kan een stok in zijn keel steken.
- Ergens een stokje voor steken.
- Iemand een veer op de hoed [in de broek] steken.
- Iemand een veer in zijn kont steken.
- Hij reageerde als door een wesp gestoken.
- De woorden bleven hem in de keel steken.
- Iemand in de zak steken.
- In zee steken.
- Wat bovenin de zak zit moet er het eerst uit.
- De centen dansen hem in de zak.
- Des Duivels zak is nooit vol.
- Iemand geld uit zijn zak kloppen.
- Het geld danst in zijn zak.
- Hij houd de hand op zijn zak.
- Een kat in de zak kopen.
- Knuppel uit-de-zak spelen.
- Kopen is een gat in de zak.
- Mei koel en wak veel koren in de zak.
- Het is moeilijk alle hoofden in één zak te krijgen.
- Ze zijn met pak en zak vertrokken.
- Hij houdt zijn pijpen in zijn zak.
- Een beschaamde schooier heeft een platte zak.
- Veel woorden vullen de zak niet.
- Iemand de zak geven.
- De laatste man de zak opgeven.
- Onder in de zak vindt men de rekening.
- Menige zak wordt toegebonden die niet vol is.
- Iemand in de zak hebben.
- Dat sluit als een haspel in een zak.
- Een zak zout met iemand gegeten hebben.
- Zak door de stront!
- Dat is zak naar zaad.
- Daar gaat veel zeggens in een zak eer hij vol is.