Wat hij in zijn kop heeft zit hem niet in zijn gat.
Wat hij zich eenmaal heeft voorgenomen daar breng je hem niet meer vanaf.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Hij is bang dat zijn mond eerder af is dan zijn gat.
- Hij zit daar eelt aan zijn gat.
- Hij loopt met teveel fatsoen aan zijn gat.
- Hij is goed in zijn gat gekarnd.
- Hij gooit zijn gat [kont] tegen de kribbe.
- Hij heeft zijn gat vol schulden.
- Hij heeft zijn gat weer volgezopen.
- Hij heeft daar zijn gat neergeplakt.
- Hij heeft een gat in zijn hand.
- Dat bedenkt hij bij zijn gat op.
- Hij kan zijn gat niet meer herdraaien.
- Hij laat hem het gat van de deur [timmerman] zien.
- Hij nam zijn gat in de arm.
- Dat zit op zijn gat.
- Hij sloeg een gat [houw] in de lucht.
- Hij veegt daar zijn gat aan af.
- Men wijst hem het gat van de deur.
- Hij zal dat gat niet boren.
- Hij zit met zijn gat naar de preekstoel.
- Hij zit met zijn gat in de brandnetels.
- Iemand in zijn gat [kont] [hol] kruipen.
- Een zittend gat kan veel bedenken.
- Iemand bij zijn gat ophalen.
- Die zijn gat verbrandt die moet op de blaren zitten.
- Geen rok aan het gat hebben.
- Jan Gat.
- Dat gat is niet meer te stoppen.
- Jouw gat en een daalder is eenendertig.
- Een gat in de dag slapen.
- Het is uit mijn gat en in mijn gat.
- Een gat in de hand hebben.
- Aan iemands gat hangen.
- Iemand het gat likken.
- Bij haar kan men een ei in haar gat gaar koken.
- Hij heeft veel kak aan zijn gat.
- De kar is niet aan zijn gat gebonden.
- De kop moet het gat verkopen.
- Kopen is een gat in de zak.
- Beter een lap dan een gat.
- Een oude rat vindt licht een gat.
- Hij valt met zijn neus [achterste] [gat] in de boter.
- Hij kijkt de paarden in het gat.
- Hij moet de paarden in het gat kijken.
- Hij heeft pik aan zijn gat.
- De roe is van het gat.
- Hij heeft veel stront aan zijn gat.
- Iemand het vierkante gat wijzen.
- Hij zag er geen gat meer in.
- Als het zeil zeurt heeft het een gat.
- De bout op de kop krijgen.
- Hij verwedt er zijn hoofd [kop] onder.
- Hij heeft de horzel in de kop.
- Hij praat als een kip [kuiken] zonder kop.
- Hij heeft de kolder in zijn kop.
- Hij heeft een kop als een windmolen.
- Hij heeft een kop als een bakerton.
- Hij heeft de kop door het helster.
- Hij heeft een kop als een almanak.
- Hij houdt de kop ervoor.
- Hij loopt met zijn kop [hoofd] tegen de muur.
- Iets op de kop tikken.
- Op de kop af.
- Daar is een kop gort bij nodig om dat uit te tellen.
- Wat hij in zijn kop heeft heeft hij niet in zijn kont.
- Op de kop krijgen.
- Hals over kop.
- Een knappe kop.
- Over de kop gaan.
- Kop [Kruis] of munt.
- Je kop boven het maaiveld steken.
- De kop van Jut.
- Er met kop en schouders boven uitsteken.
- Tussen kop en staart zit de beste vis.
- Zijn kop in 't zand steken.
- Zijn kop is zwaarder dan zijn benen.
- Hij is met de kous op de kop thuisgekomen.
- Volle krop dolle kop.
- Hij heeft een plank [plaat] [bord] voor zijn kop.
- Hij heeft de schaamte de kop afgebeten.
- Hij schaamt zich de ogen uit zijn kop.
- Hij heeft snot in de kop.
- Een speld heeft ook een kop.
- De spijker op de kop slaan.