Spreekwoorden op trefwoord teugels
De lijn [teugels] aanhalen.
Strenger worden.
Hij heeft de teugels laten glippen.
Hij heeft de leiding aan een ander gegeven.
De teugels afwerpen.
Zich aan het gezag onttrekken.
De teugels in handen nemen.
De leiding nemen.
De teugels kort houden.
Weinig vrijheid geven.
De teugels laten schieten.
Meer vrijheid geven.
Tijd heeft vleugels en geen teugels.
De tijd vliegt en je kunt de tijd niet stoppen.