Het kind bij de naam noemen.
Zeggen waar het op staat.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Hij geeft antwoord op de naam Jan.
- Het beestje moet een naam hebben.
- Een goede naam is geld waard.
- Mannen van naam.
- Hij gooit zijn naam te grabbel.
- Hij heeft een naam die klinkt als een klok.
- Hij heeft de naam maar een ander de daad.
- Zijn naam heeft een goede klank.
- Naam maken.
- IJdelheid uw naam is vrouw.
- Een kat een kat noemen.
- Man en paard noemen.
- Men moet eerst zorgen voor zijn moeders kind.
- Hij heeft kind noch kraai.
- Elk kind brengt duizend gulden mee.
- Ieder kind dat komt brengt zijn lepel mee.
- Een kind kan de was doen.
- Een kind geen kind.
- Dat is een kind van Laban.
- Een kind van Ninive.
- Het is een kind van Ninive.
- Een kind om een boodschap sturen.
- Een kind in de boosheid.
- Een kind des doods.
- Hij is er als kind aan huis.
- Hij is het kind van de rekening.
- Mijn kind schoon kind! Iedereen is blij met wat hij heeft.
- Het kind sliep als een roos.
- Een goed kind dat naar zijn vader aardt.
- Het kind is de vader van de man.
- Een kind met een waterhoofd.
- Het kind zette een keel op.
- Vrij je buurmans kind dan weet je wat je vindt.