Een goede naam is geld waard.
Het is belangrijk dat je een goede naam behoudt; je kunt een goede naam niet kopen.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Hij geeft antwoord op de naam Jan.
- Het beestje moet een naam hebben.
- Het kind bij de naam noemen.
- Mannen van naam.
- Hij gooit zijn naam te grabbel.
- Hij heeft een naam die klinkt als een klok.
- Hij heeft de naam maar een ander de daad.
- Zijn naam heeft een goede klank.
- Naam maken.
- IJdelheid uw naam is vrouw.
- Daar geeft de bank geen geld op.
- Hij betaalt als het schip met geld komt.
- Wie bijen houdt of duiven kan het geld zien stuiven.
- Nu gaat de boter geld kosten.
- iedere dag je geld.
- Het is niet al geld dat klinkt.
- Hij bulkt van het geld.
- Het beste geloof is gereed geld.
- Hij heeft het geld voor het oprapen.
- Hij kan het geld met een hamer breken.
- Ik kan het geld niet van de bomen schudden.
- Interen op zijn geld.
- Zij hebben 't geld niet maar 't geld heeft hen.
- Hij verdient zijn geld met de schuine deur.
- Hij verdient geld als water.
- Hij zaait zijn geld.
- Hij zwemt in het geld.
- De liefde doet veel het geld doet het al.
- Met geld en goede woorden krijgt men veel gedaan.
- Die geld heeft heeft het geweld.
- Wie geld heeft kan stoet kopen.
- Met geld kun je van alles voor elkaar krijgen.
- Dat brengt veel geld in het laatje.
- Iemand geld uit zijn zak kloppen.
- Het geld doet alle deuren open.
- Het geld glijdt hem door de vingers.
- Geld geeft geen steert.
- Het geld groeit me niet op mijn rug.
- Geld is de ziel van de negotie.
- Geld stinkt niet.
- Het geld danst in zijn zak.
- Hij maakt van het geld zijn afgod.
- Geld verzoet de arbeid.
- Het geld over de balk smijten [gooien].
- Het geld over de balk gooien.
- Gereed geld dingt scherp.
- Geld zoekt geld.
- Geld geweld en gunst breken recht zegel en kunst.
- Met zijn geld morsen.
- Geld baart onrust.
- dat er geld aan te pas komt.
- Geld moet rollen.
- Het geld is rond.
- Geld is een sleutel die op alle sloten past.
- Geld in het water gooien.
- Dat is geld in het water smijten.
- Het geld blijft in de wereld en wij moeten er uit.
- Geld regeert de wereld.
- Het geld is de zenuw van de oorlog.
- Geen geld niet geteld.
- Ben je hoer of dief Heb je geld ik heb je lief.
- Koek naar geld.
- Men kan het laken niet hebben en het geld houden.
- Daar doet de lommerd geen geld op.
- Een man zonder geld is een lijk.
- Hij speelt mooi weer van andermans geld.
- Waar oud hooi is daar is ook oud geld.
- De pastoor doet geen twee missen voor één geld.
- Als het schip met geld komt.
- Ze spelen mooi weer van mijn geld.
- Stenen vragen geld.
- Hij tast tot aan de ellebogen in het geld.
- Tijd is geld.
- Vandaag voor geld morgen om niet.
- Vragen kost geen geld.
- Een zot en zijn geld zijn haast gescheiden.
- Hebben de zotten geld de kramers hebben neringe.
- Dat is zuur verdiend geld.
- Kwade gezelschappen bederven goede zeden.
- Beproeft alle dingen en behoudt het goede.
- Dat is een goede plaats voor drinkers.
- Goede raad is duur.
- Effen rekeningen maken goede vrienden.
- Een goede vrouw is zonder hoofd.
- Een goede gevel versiert het huis.
- Goede waar wenkt de kopers.
- Een goede dam leggen.
- Een lui lijf en een warm bedde zijn goede vrienden.
- Een goede waterhond ontziet geen modderige sloot.
- Een goede ziel weet van stenen brood te maken.
- Goede moed is half teergeld.
- Kwade samensprekingen verderven goede zeden.
- Kwade zedesprekingen verderven de goede zeden.
- Een goede haan is niet vet.
- Goede alm maakt goed werk.
- Een goed woord vindt een goede plaats.
- Goede waar prijst zich zelf.
- Een goed begin is een daalder waard.
- Een borrel is een zeet waard.
- Hij heeft buiten de waard gerekend.
- De eerste klap is een daalder waard.
- De ene dienst is de andere waard.
- Een dronk is een zit waard.
- Eigen haard is goud waard.
- Dat is zoveel waard als een gek ervoor geven wilt.
- Hij is de haver niet waard.
- Die kerel is het doodschieten nog niet waard.
- Die kerel is het doodschoppen nog niet waard.
- Een kermis is een bilslag waard.
- De kool is het sop niet waard.
- Het is kwaad stelen waar de waard een dief is.
- Hij is het zout in de pap [zoepenbrij] niet waard.
- Parijs is wel een mis waard.
- Bij hem is Parijs wel een mis waard.
- Dat is de pijn niet waard.
- Het sop is de kool niet waard.
- Dat is geen pijp tabak waard.
- Dat is nog geen haaievin waard.
- Een bruidsdaalder is maar een gulden waard.
- Dat is het oprapen niet waard.
- Dat is geen cent waard.