Een goed woord vindt een goede plaats.
Door vriendelijk te zijn krijg je ook vaak een vriendelijke reactie terug.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Na gedane arbeid [werk] is het goed rusten.
- Zij is goed in bed.
- Een goed begin geeft moed en zin.
- Een goed begin is het halve werk.
- Een goed begin is een daalder waard.
- De bruid heeft de kat goed gevoerd.
- Met een dood paard is het goed sollen.
- Driemaal verhuisd is zo goed als eens verbrand.
- Koopmans goed is eb en vloed.
- Hij brengt zijn eieren goed naar de markt.
- Eind goed al goed.
- Hij kan zijn ellebogen goed roeren.
- Met hem is geen goed garen te spinnen.
- Hij is goed in zijn gat gekarnd.
- Een leugenaar moet een goed geheugen hebben.
- Een goed gelaat is de beste geleidebrief.
- Goed geladen is half gereden.
- Goed gereedschap hangt onder een afdak.
- Gestolen goed gedijt niet.
- Hij is daar goed gevaren.
- Goed gewonnen is ruste verloren.
- Goed gezelschap maakt korte mijlen.
- Hij is goed in God.
- God geeft het dubbel weer als men goed doet.
- Zijn hart is wel goed maar de omloop deugt niet.
- De heler is zo goed als de steler.
- Hoog van gemoed leeg van goed.
- Hoogmoed deed nooit iemand goed.
- Ver van huis [je goed] dichtbij je schade.
- Het is een goed jong dat naar zijn ouder tiert.
- Kijk goed uit voordat je gaat trouwen.
- Een goed kind dat naar zijn vader aardt.
- Waar klappen goed is, is zwijgen beter.
- Gauw en goed is de kunst van het koken.
- Hij is goed te land gekomen.
- Lichtmis helder en klaar geeft een goed bijenjaar.
- Het is één moeders goed.
- Het geen men heden ort is morgen goed voeder.
- Geen nieuws goed nieuws.
- Niets is goed in de ogen.
- Onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet.
- Een goed pad krom loopt nooit [niet] om.
- Hij past goed op zijn dubbeltjes.
- Raad mij goed maar raad mij niet af.
- Hij is niet recht [goed] snik.
- Hij laat zijn rolletjes goed aflopen.
- Goed rond goed Zeeuws.
- In de ruimte is het goed te wezen.
- Een slak komt er net zo goed als een kikker.
- Hij kan zijn slinger niet goed krijgen.
- Het is goed riemen snijden van andermans leer.
- Een goed soldaat neemt een uur toe.
- Het is goed spinnen van andermans garen.
- Onder een staand zeil is het goed roeien.
- Daar het stil is is het goed haver zaaien.
- Zijn tanden zijn niet meer zo goed.
- Dat kan goed tellen.
- Men moet zijn tempel altijd goed onderhouden.
- Hij weet de tijd goed uit te kopen.
- Zij is goed van de tongriem [spanader] gesneden.
- In troebel water is het goed vissen.
- Waar men het goed heeft dat is het vaderland.
- Het zal vast wel goed komen.
- Verandering van weide doet de koeien goed.
- Het komt goed uit de verf.
- Vijf steek zes voet zit het vast dan houdt het goed.
- Goed voordoen doet verkopen.
- Het is niet goed als een vrouw de baas is.
- Vrouwen die zich goed en netjes presenteren komen snel aan de man.
- Waar het warm is is het goed vrijen.
- Goede alm maakt goed werk.
- Een goed woord baat een kwaad woord schaadt.
- Een goed woordeken breekt grote gramschap.
- Een goed woordje voor iemand doen.
- Een goed zeeman wordt ook wel eens nat.
- Kwade gezelschappen bederven goede zeden.
- Beproeft alle dingen en behoudt het goede.
- Dat is een goede plaats voor drinkers.
- Goede raad is duur.
- Effen rekeningen maken goede vrienden.
- Met geld en goede woorden krijgt men veel gedaan.
- Een goede naam is geld waard.
- Een goede vrouw is zonder hoofd.
- Een goede gevel versiert het huis.
- Goede waar wenkt de kopers.
- Een goede dam leggen.
- Een lui lijf en een warm bedde zijn goede vrienden.
- Zijn naam heeft een goede klank.
- Een goede waterhond ontziet geen modderige sloot.
- Een goede ziel weet van stenen brood te maken.
- Goede moed is half teergeld.
- Kwade samensprekingen verderven goede zeden.
- Kwade zedesprekingen verderven de goede zeden.
- Een goede haan is niet vet.
- Goede waar prijst zich zelf.
- Je moet de daad bij het woord voegen.
- Daar is geen woord Frans bij.
- Het valt er in als God woord in een ouderling.
- Een haastig woord is gauw gezegd.
- Een hartig woord houdt een kerel van het lijf.
- Een man een man een woord een woord.
- Een spreekwoord is een waar woord.
- het Vlaamse woord voor kikker) Snacken.
- Het hoogste woord voeren.
- Wiens brood men eet diens woord men spreekt.
- Hij blijft bij zijn woord als de haas bij de trommel.
- Dat kost hem maar één woord.
- Hij heeft een woord bij hem in het vat.
- Hij heeft daar een woord in het vat.
- Hij is op het woord.
- Een groot woord houdt een kerel van de huid.
- Het hoge woord is er uit.
- Het woord van één is het woord van geen.
- Woord houden.
- Je woord breken.
- Iemand te woord staan.
- Het woord gaat verder dan de man.
- Een zot zegt wel een wijs woord.
- Hij heeft het hart op de juiste plaats.
- Iemand op zijn nummer [plaats] zetten.
- De plaats poetsen.
- Opgestaan plaats vergaan.