Jan Gat.
Een onhandig persoon.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Hij is bang dat zijn mond eerder af is dan zijn gat.
- Hij zit daar eelt aan zijn gat.
- Hij loopt met teveel fatsoen aan zijn gat.
- Hij is goed in zijn gat gekarnd.
- Hij gooit zijn gat [kont] tegen de kribbe.
- Hij heeft zijn gat vol schulden.
- Hij heeft zijn gat weer volgezopen.
- Hij heeft daar zijn gat neergeplakt.
- Hij heeft een gat in zijn hand.
- Dat bedenkt hij bij zijn gat op.
- Hij kan zijn gat niet meer herdraaien.
- Hij laat hem het gat van de deur [timmerman] zien.
- Hij nam zijn gat in de arm.
- Dat zit op zijn gat.
- Hij sloeg een gat [houw] in de lucht.
- Hij veegt daar zijn gat aan af.
- Men wijst hem het gat van de deur.
- Hij zal dat gat niet boren.
- Hij zit met zijn gat naar de preekstoel.
- Hij zit met zijn gat in de brandnetels.
- Iemand in zijn gat [kont] [hol] kruipen.
- Een zittend gat kan veel bedenken.
- Iemand bij zijn gat ophalen.
- Die zijn gat verbrandt die moet op de blaren zitten.
- Geen rok aan het gat hebben.
- Dat gat is niet meer te stoppen.
- Jouw gat en een daalder is eenendertig.
- Een gat in de dag slapen.
- Het is uit mijn gat en in mijn gat.
- Een gat in de hand hebben.
- Aan iemands gat hangen.
- Iemand het gat likken.
- Bij haar kan men een ei in haar gat gaar koken.
- Hij heeft veel kak aan zijn gat.
- De kar is niet aan zijn gat gebonden.
- Wat hij in zijn kop heeft zit hem niet in zijn gat.
- De kop moet het gat verkopen.
- Kopen is een gat in de zak.
- Beter een lap dan een gat.
- Een oude rat vindt licht een gat.
- Hij valt met zijn neus [achterste] [gat] in de boter.
- Hij kijkt de paarden in het gat.
- Hij moet de paarden in het gat kijken.
- Hij heeft pik aan zijn gat.
- De roe is van het gat.
- Hij heeft veel stront aan zijn gat.
- Iemand het vierkante gat wijzen.
- Hij zag er geen gat meer in.
- Als het zeil zeurt heeft het een gat.
- Jan Allemachtig.
- Hij geeft antwoord op de naam Jan.
- Jan de behanger.
- Hij is een Jan Courage.
- Hij slaat eronder als Malle Jan onder de kippen.
- Jan Gajes.
- Jan Goddomme.
- Jan Gort.
- Hij is een Jan Hen.
- Jan Hen.
- Dat is een huishouden van Jan Steen.
- Het is een huishouden van Jan Steen.
- Hij is boven Jan.
- Mettertijd komt Jan in de broek en Griet in de rokken.
- Zo komt Jan Splinter door de winter.
- Daar is ouwe Jan en jonge Jan.
- Wat Jantje is zal Jan worden.
- Jan Kalebas.
- Hij staat te kijken als malle Jan.
- Jan Krediet die woont hier niet.
- Jan Krent.
- Jan Lul.
- Jan Modaal.
- Jan Moeial.
- Ome Jan.
- Iets naar Ome Jan brengen.
- Jan Ongeluk.
- Jan Pappelap.
- Jan met de pet.
- Jan Pret.
- Jan Publiek.
- Jan Rap en zijn maat.
- Jan Rap en zijn maten.
- Dat is een redenering van Jan Kalebas.
- Jan de Rijmer.
- Met Sint Jan slaat de eerste maaier an.
- Jan Vlegel.
- Jan de Wasser.
- Dat is een wijn van Jan Langarm.
- Jan Zakkenwasser.