Waar men het goed heeft dat is het vaderland.
Als je je ergens thuis voelt verlang je niet meer terug naar je geboorteplaats.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Dat zou men hem niet aanzeggen.
- Men moet het aan de balk schrijven.
- Men moet zijn bed maken zoals men slapen wil.
- Zo leert men de boer de kunst af.
- Men moet de boom buigen als hij jong is.
- Zo men het boomken kweekt zal men het hebben.
- Jonge boompjes moet men buigen.
- Men kan zijn botten [ribben] tellen.
- Is de brok groot men moet er de mond naar zetten.
- Men moet de dag niet vóór de avond prijzen [loven].
- Dat moet men van de daken prediken.
- Van dik hout zaagt men planken.
- Met één dochter kan men geen twee zwagers maken.
- In kleine doosjes bewaart men de beste zalf.
- De Duivel is zo zwart niet als men hem schildert.
- Men leeft maar eenmaal in de wereld en dat is nu.
- Wat men afdingt is het eerst betaald.
- Men moet eerst sparen Wil men vergaren.
- Men moet eerst door de rijstebrijberg heen.
- Men moet eerst zorgen voor zijn moeders kind.
- Men eet om te leven maar men leeft niet om te eten.
- Op het eind van de fuik vangt men de vis.
- Van eksters en kraaien wordt men beschetterd.
- Men moet eten wat de kok schaft.
- Men moet eten wat men lust en lijden wat men kan.
- Men steekt gaarne zijn voeten onder een eigen tafel.
- Men wijst hem het gat van de deur.
- Bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien.
- Men moet een gegeven paard niet in de bek zien.
- Een gegeven paard moet men niet in de bek zien.
- Met geld en goede woorden krijgt men veel gedaan.
- Om geleerd te zijn moet men ter schole gaan.
- Men moet de gelegenheid bij de haren grijpen.
- Men heeft het geluk zo vast als een handvol vliegen.
- Als het getij verloopt verzet men de bakens.
- Als men gevallen is beziet men te laat het pleksken.
- God geeft het dubbel weer als men goed doet.
- Men zou haar met geen tang aanvatten.
- Bij haar kan men een ei in haar gat gaar koken.
- Om een haar versteekt men geen boterpot.
- Men moet met handen en niet met manden zaaien.
- Men zaait met handen en niet met manden.
- Van hoop alleen kan men niet leven.
- Van horen zeggen liegt men het meeste.
- Als het huis gebouwd is breekt men de stelling af.
- Men moet het ijzer smeden als het heet is.
- IJzer scherpt men met ijzer.
- Men kan hem met een kaarsje doorlichten.
- Als het kalf verdronken is dempt men de put.
- Men moet de kat niet aan de kaas laten komen.
- Men moet de kat niet bij het spek zetten.
- Men moet de kerk midden in het dorp laten.
- Als men kinderen hun zin geeft zijn ze stil.
- Kindermaat en kalvermaat moet men weten.
- Men kent de klok aan heuren galm.
- Door die koffie kan men de gazet lezen.
- Op dat kompas kan men veilig zeilen.
- Men draagt het kruis niet altijd op zijn rug.
- Van twee kwaden moet men het beste kiezen.
- Men kan het laken niet hebben en het geld houden.
- In het land van belofte sterft men van armoede.
- Dat moet men met een lantaarntje zoeken.
- Bij kleine lapjes leert men een hond leer eten.
- Men moet leven en laten leven.
- Men moet zijn licht niet onder de korenmaat zetten.
- Men heeft hem aan het lijntje gekregen.
- Van de lucht kan men niet leven.
- Men kan een luis niet meer benemen dan het leven.
- Geen haring zo mager of men braadt er vet uit.
- Met manken leert men kreupel gaan.
- Onder mantel en kleed zit er veel dat men niet weet.
- Wat men spaart uit de mond dat is voor kat of hond.
- Men kent de monnik niet aan zijn pij.
- Het geen men heden ort is morgen goed voeder.
- Uit een olievat zal men geen wijn tappen.
- Men moet een ongeluk geen bode zenden.
- Men is nooit te oud om te leren.
- Een oud paard jaagt men aan de dijk.
- Tegen een oven kan men niet gapen.
- Men moet de prikken levend houden.
- Jonge rijzen kan men buigen maar oude bomen niet.
- Men moet roeien met de riemen die men heeft.
- Daar men mee scheep is moet men mee varen.
- Daar men voor scheep komt moet men voor varen.
- Waar men voor scheep komt moet men varen.
- Om één schepel graan kan men geen molen bouwen.
- Bij hem kan men schoolgaan.
- Een schoon liedeken mag men drij keren zingen.
- Men is beter met smid als met smeeken.
- Men kan de snaren niet te sterk spannen.
- Met spek vangt men muizen.
- Men krijgt stank voor dank.
- Men moet het takje buigen als het jong is.
- Men moet zijn talenten niet begraven.
- Men kan hem tappen maar niet borgen.
- Men moet zijn tempel altijd goed onderhouden.
- Men moet teren dat het morgen niet mag deren.
- Als het tij verloopt verzet men de bakens.
- Met tijd en stond gaat men de wereld rond.
- Met tijd en vlijt geraakt men wijd.
- Men kan vaak niet bezeilen wat men bestevent.
- Aan het vee kent men de man.
- Met één veertje tenegader plukt men de vinke kaal.
- Men hoort van ver dat de winter koud is.
- Wat men ver haalt is lekker.
- Aan de veren kent men de vogel.
- Men kan hem verkopen daar hij staat.
- Men kan hem verraden en verkopen.
- Als men de vinger geeft neemt hij de hand.
- Men kent de vogel aan zijn veren.
- Men kent de vogel niet aan zijn pluimen.
- Men moet vossen met vossen vangen.
- Met vragen komt men in [te] Rome.
- Door vragen wordt men wijs.
- Aan de vruchten herkent [kent] men de boom.
- Aan de vruchten kent men de boom.
- Men moet het vuur onder de as zoeken.
- Op zulke waters vangt men zulke vissen.
- Aan het werk kent men de meester.
- Men moet werken zolang het dag is.
- Men moet weten te lichten en te zwaren.
- Nooit hoort men wijzen hun eigen prijzen.
- Men is wijzer na als vóór de markt.
- Onder in de zak vindt men de rekening.
- Men moet zeilen terwijl de wind waait.
- Zelden vindt men een wijf zonder knorren of gekijf.
- Wat men zelf doet is bedankt en betaald.
- Met zwijgen kruist men de Duivel.
- Na gedane arbeid [werk] is het goed rusten.
- Zij is goed in bed.
- Een goed begin geeft moed en zin.
- Een goed begin is het halve werk.
- Een goed begin is een daalder waard.
- De bruid heeft de kat goed gevoerd.
- Met een dood paard is het goed sollen.
- Driemaal verhuisd is zo goed als eens verbrand.
- Koopmans goed is eb en vloed.
- Hij brengt zijn eieren goed naar de markt.
- Eind goed al goed.
- Hij kan zijn ellebogen goed roeren.
- Met hem is geen goed garen te spinnen.
- Hij is goed in zijn gat gekarnd.
- Een leugenaar moet een goed geheugen hebben.
- Een goed gelaat is de beste geleidebrief.
- Goed geladen is half gereden.
- Goed gereedschap hangt onder een afdak.
- Gestolen goed gedijt niet.
- Hij is daar goed gevaren.
- Goed gewonnen is ruste verloren.
- Goed gezelschap maakt korte mijlen.
- Hij is goed in God.
- Zijn hart is wel goed maar de omloop deugt niet.
- De heler is zo goed als de steler.
- Hoog van gemoed leeg van goed.
- Hoogmoed deed nooit iemand goed.
- Ver van huis [je goed] dichtbij je schade.
- Het is een goed jong dat naar zijn ouder tiert.
- Kijk goed uit voordat je gaat trouwen.
- Een goed kind dat naar zijn vader aardt.
- Waar klappen goed is, is zwijgen beter.
- Gauw en goed is de kunst van het koken.
- Hij is goed te land gekomen.
- Lichtmis helder en klaar geeft een goed bijenjaar.
- Het is één moeders goed.
- Geen nieuws goed nieuws.
- Niets is goed in de ogen.
- Onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet.
- Een goed pad krom loopt nooit [niet] om.
- Hij past goed op zijn dubbeltjes.
- Raad mij goed maar raad mij niet af.
- Hij is niet recht [goed] snik.
- Hij laat zijn rolletjes goed aflopen.
- Goed rond goed Zeeuws.
- In de ruimte is het goed te wezen.
- Een slak komt er net zo goed als een kikker.
- Hij kan zijn slinger niet goed krijgen.
- Het is goed riemen snijden van andermans leer.
- Een goed soldaat neemt een uur toe.
- Het is goed spinnen van andermans garen.
- Onder een staand zeil is het goed roeien.
- Daar het stil is is het goed haver zaaien.
- Zijn tanden zijn niet meer zo goed.
- Dat kan goed tellen.
- Hij weet de tijd goed uit te kopen.
- Zij is goed van de tongriem [spanader] gesneden.
- In troebel water is het goed vissen.
- Het zal vast wel goed komen.
- Verandering van weide doet de koeien goed.
- Het komt goed uit de verf.
- Vijf steek zes voet zit het vast dan houdt het goed.
- Goed voordoen doet verkopen.
- Het is niet goed als een vrouw de baas is.
- Vrouwen die zich goed en netjes presenteren komen snel aan de man.
- Waar het warm is is het goed vrijen.
- Goede alm maakt goed werk.
- Een goed woord baat een kwaad woord schaadt.
- Een goed woord vindt een goede plaats.
- Een goed woordeken breekt grote gramschap.
- Een goed woordje voor iemand doen.
- Een goed zeeman wordt ook wel eens nat.