Spreekwoorden op trefwoord nek
Hij heeft de fles de nek gebroken.
Hij heeft flink wat drank op.
Hij loopt met zijn hoofd in de nek.
Hij is verwaand.
De man is het hoofd de vrouw is de nek.
De man moet de baas zijn over de vrouw maar de man kan niet zonder de vrouw.
Ik kan hem zijn nek wel omdraaien.
Ik ben bijzonder kwaad op hem.
Je kunt in zijn nek spinazie zaaien.
Hij heeft een ongewassen nek.
Iemand op zijn nek hebben.
Met iemand opgescheept zitten.
Iemand de nek toekeren.
Iemand negeren.
Iemand in de nek zien.
Iemand teveel vragen voor een produkt.
Iemand de nek breken.
Iemand in het ongeluk storten.
Iemand de voet op de nek zetten.
Iemand vernederen en onderdrukken.