De handen ineen slaan.
Samenwerken.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Ergens acht op slaan.
- Iemand bont en blauw slaan.
- Zich op de borst slaan.
- Iemand in het gareel slaan.
- De hand aan de ploeg slaan.
- Wie een hond wil slaan kan licht een stok vinden.
- Iemand in de ijzers slaan.
- Iets op zijn kaak slaan.
- Ergens kopij uit slaan.
- Iets kort en klein slaan.
- Iemand lens slaan.
- Iemand tot moes slaan.
- Ergens munt uit slaan.
- Dat paard zal mij niet weer slaan.
- Ergens een slaatje uit slaan.
- Zijn slag slaan.
- Ergens een slag naar slaan.
- Ze slaan op de grote trom.
- De spijker op de kop slaan.
- Spijkers met koppen slaan.
- De verzenen tegen de prikkels slaan.
- Hij is er niet weg te slaan.
- Tegen de wereld slaan.
- Hij heeft bloed aan zijn handen.
- Hij heeft zijn handen zaligheid beloofd.
- Op iemands handen leggen.
- Hij komt handen te kort.
- Grote heren hebben lange handen.
- Hij mag zijn handen wel dichtknijpen.
- Een mens moet zijn handen kunnen gebruiken.
- Men moet met handen en niet met manden zaaien.
- Iemand onder handen nemen.
- Iets onder handen hebben.
- Iemand op handen dragen.
- Zij zijn twee handen op één buik.
- Men zaait met handen en niet met manden.
- Hij zit met zijn handen in het haar.
- Vele handen maken licht werk.
- Zijn handen staan krom.
- Zijn handen jeuken hem.
- Veel handen maken licht werk.
- De handen uit de mouwen steken.
- Met de handen in de schoot zitten.
- Handen in de schoot dat geeft geen brood.
- Handen stil, tanden stil.
- Hij is aan handen en voeten gebonden.
- De handen vrij krijgen.
- Zijn handen ergens aan vuil maken.
- Iemand de handen zalven.
- Niemand kan ijzer met handen breken.
- De leiding in handen nemen.
- Waar de lippen werken daar rusten de handen.
- Die man is als was in zijn handen.
- Bij Jakobs stem behoren geen Ezau's handen.
- De teugels in handen nemen.
- Hij houdt de troeven in handen.
- Het zijn twee handen op één buik.
- Het zijn twee handen op één buik.
- Iets aan vreemde handen toevertrouwen.
- Hij wast er zijn handen van af.
- Hij wast zijn handen in onschuld.
- Iemand werk uit handen nemen.
- Hij is als een willoos werktuig in zijn handen.