Dat paard zal mij niet weer slaan.
Dat zal mij niet weer gebeuren.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Ergens acht op slaan.
- Iemand bont en blauw slaan.
- Zich op de borst slaan.
- Iemand in het gareel slaan.
- De hand aan de ploeg slaan.
- De handen ineen slaan.
- Wie een hond wil slaan kan licht een stok vinden.
- Iemand in de ijzers slaan.
- Iets op zijn kaak slaan.
- Ergens kopij uit slaan.
- Iets kort en klein slaan.
- Iemand lens slaan.
- Iemand tot moes slaan.
- Ergens munt uit slaan.
- Ergens een slaatje uit slaan.
- Zijn slag slaan.
- Ergens een slag naar slaan.
- Ze slaan op de grote trom.
- De spijker op de kop slaan.
- Spijkers met koppen slaan.
- De verzenen tegen de prikkels slaan.
- Hij is er niet weg te slaan.
- Tegen de wereld slaan.
- Het is beter de bakkers te paard als de dokters.
- Een blind paard kan er geen schade doen.
- Hij is zo dom als het paard van Christus.
- Met een dood paard is het goed sollen.
- Een dood paard aan een boom binden.
- Men moet een gegeven paard niet in de bek zien.
- Een gegeven paard moet men niet in de bek zien.
- Ik heb honger als een paard.
- Het hooi moet het paard niet volgen.
- Als het hooi het paard volgt dan wil het gegeten zijn.
- De kribbe loopt naar het paard.
- Man en paard noemen.
- Een man zonder vrouw is een paard zonder teugel.
- Hij heeft een moed als een paard van een daalder.
- Het oog van de meester maakt het paard vet.
- Een oud paard jaagt men aan de dijk.
- Het is een oud paard uit de Openbaring.
- Hij loopt als een paard van een daalder.
- Iemand over het paard tillen.
- Hij zoekt naar zijn paard en hij zit er op.
- Jong te paard [peerd] oud te voet.
- Het komt te paard enhet gaat te voet.
- Ziekte komt te paard en gaat te voet weg.
- Een schurftig paard vreest de roskam.
- Het paard moet tot de kribbe komen.
- Dat is een paard van een daalder.
- Iemand te paard helpen.
- Het paard in de wieg.
- De prins op het witte paard.
- Het beste paard van stal.
- Ze hebben het Trojaanse paard ingehaald.
- Door de achterdeur weer binnenkomen.
- Het is een blikken pannetje zo koud en zo weer heet.
- De bolworm steekt hem weer.
- Hij is weer boven water gekomen.
- De draad weer oppakken.
- Hij heeft zijn gat weer volgezopen.
- Hij zet een gezicht als drie dagen slecht weer.
- God geeft het dubbel weer als men goed doet.
- Jaag een hond weg je krijgt een rekel weer.
- Een kat komt altijd weer op zijn poten terecht.
- Krijg het Lazerus [heen en weer].
- het steeds weer mislukken.
- het steeds weer mislukken.
- Hij speelt mooi weer van andermans geld.
- Morgen is [komt] er weer een dag.
- Noorderstof komt mooi weer of.
- Het ging het ene oor in en het andere weer uit.
- Die zijn pap stort kan die niet allemaal weer oprapen.
- Ze spelen mooi weer van mijn geld.
- Hij krijgt zijn trekken wel weer thuis.
- Verloren eer keert moeilijk weer.
- Hij is vroeg in de weer.
- Je woorden worden weer thuisgebracht.