Hoe langer de weg hoe moeder de man.
Hoe langer een ziekte duurt hoe slechter het met de patiënt gaat.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Met een auto over de weg blazen.
- De koninklijke weg bewandelen.
- Onze weg is met doornen en distelen bezaaid.
- Zij is een eind weg.
- Holderdebolder gingen zij weg.
- Jaag een hond weg je krijgt een rekel weer.
- Zij hebben hun loon weg.
- Hij ziet leeuwen op de weg.
- Hij heeft het lelijk weg.
- Dat is zo oud als de weg naar Rome.
- Dat is zo oud als de weg naar Kralingen.
- Ziekte komt te paard en gaat te voet weg.
- Iemand weg promoveren.
- Iemand uit de weg ruimen.
- Zij heeft het spek al weg.
- Hij heeft een veeg weg.
- Hij is ver weg.
- Het vet zit hem niet in de weg.
- Naar de bekende weg vragen.
- Voor de vuist weg.
- Ik ben er weg van.
- Iemand geen grasje in de weg leggen.
- Iemand geen haarbreed in de weg leggen.
- Hij heeft het weg.
- Voor iemand een weg opgraven.
- Hij kent de weg en de spraak.
- Hij is er niet weg te slaan.
- Dat loopt niet weg.
- Hij is op weg naar Bommel.
- De weg loopt langs de deur.
- Weg is weg.
- Een weg als een kolfbaan.
- Iemand de weg wijzen.
- Waar een wil is is ook een weg.
- Een echte man heeft een baard.
- Hij is zo dronken als duizend man.
- Dat heeft wat in eer de laatste man te bed komt.
- Een gewaarschuwd man [mens] geldt [telt] voor twee.
- Zij heeft haar man hoorns opgezet.
- Zij heeft haar man gekroond.
- In huis moet de man de baas zijn.
- Het kind is de vader van de man.
- De kleren maken de man.
- Kleren maken de man.
- Een lui man houdt niet van werken.
- Een lui man ziet op tegen werken.
- Hij heeft zijn man in hem gevonden.
- Op de man af iets zeggen.
- Hij is een man in bonis.
- Het is een wijze man die maat ramen kan.
- Als de nood aan de man komt.
- Hij is er de man niet naar.
- Hij is een man van de oude stempel.
- Die man is als was in zijn handen.
- Nooit man zo kwaad of hij deed iemand baat.
- Een liek man.
- Aan de man komen.
- Een man van de daad zijn.
- Het is een man als David.
- Een man [vent] uit duizenden.
- Een man zonder geld is een lijk.
- De man is het hoofd.
- De man is het hoofd de vrouw is de nek.
- De man die de klappen krijgt.
- Hij is een man van de klok.
- Naar dat de man is is zijn kracht.
- Die man is maar een kruk.
- Ergens met man en macht aan werken.
- Een man een man een woord een woord.
- Met man en muis vergaan.
- Man en paard noemen.
- De man een vogel de boer een gans.
- Een man zonder vrouw is een paard zonder teugel.
- Hij is een man met een witte lever.
- Een man van zes kruisjes.
- Hij is daar de mooie man.
- De derde man brengt de praat [spraak] an.
- Ze riepen man en maagd te hulp.
- Het ligt aan de schaatsen en nooit aan de man.
- De derde man brengt de spraak of de stilte an.
- Toen de man uit de bijbel zijn volk telde verloor hij.
- Aan het vee kent men de man.
- Voetje voor voetje komt de man te Rome.
- Wat de vrouw graag mag eet de man elke dag.
- Vrouw en man is één gespan.
- Vrouwen die zich goed en netjes presenteren komen snel aan de man.
- Zijn waren aan de man helpen.
- Een warm man is een vaste man.
- Als de wijn is in de man is de wijsheid in de kan.
- Het woord gaat verder dan de man.
- Hij is een woudezel van een man.
- De laatste man de zak opgeven.
- Een zeeman is geen man.
- De beste bode is de man zelf.
- zij hun moeder hiermee vaak verdriet.
- Kleine kinderen worden door moeder getroost.
- Zo moeder zo dochtertje.
- Moeder Jans.
- Dat is een sprookje van Moeder de Gans.
- Het is vetpot moeder heeft een daalder gewisseld.
- Hij heeft het zog van zijn moeder gezogen.