Woord houden.
Doen wat je hebt beloofd.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Beloven en houden is twee.
- Iemand ergens buiten houden.
- Iemand in de draai houden.
- Iemand onder de duim houden.
- Is geven een eer houden is profijt.
- De eer aan zichzelf houden.
- Iemand eronder houden.
- Iemand in het gareel houden.
- Iets in de gaten [loer] houden.
- Iemand voor de gek houden.
- Zijn hand op moeten houden.
- Iemand de hand boven het hoofd houden.
- Zich van kant houden.
- Kinderen houden het brood uit de schimmel.
- Iemand kort houden.
- Zijn kruit droog houden.
- Men kan het laken niet hebben en het geld houden.
- Iemand voor het lapje [mafje] houden.
- Zich leuk houden.
- Iemand aan het lijntje houden.
- Een muizenmaaltijd houden.
- Iets voor ogen houden.
- Een oog in het zeil houden.
- Het pad warm houden.
- Iets op peil houden.
- Iets in de peiling houden.
- Iets onder de pet houden.
- Iets in petto houden.
- Zijn poot stijf houden.
- Men moet de prikken levend houden.
- Ergens rekening mee houden.
- Hij kan zijn roer niet recht houden.
- Zijn roer recht houden.
- Ruggespraak met iemand houden.
- Iemand in het schot houden.
- Iets in stand houden.
- Iemand strak houden.
- Streek houden.
- Hij kan zijn stuur niet houden.
- Zich taai houden.
- Oude lieden moeten het met de tanden houden.
- Zij houden van teren en smeren.
- De teugels kort houden.
- Zich op de vlakte houden.
- De voet bij de kuil [meet] houden.
- Voet bij stuk houden.
- Iets warm houden.
- Zij houden zielsveel van elkaar.
- Iemand voor het zooltje houden.
- Je moet de daad bij het woord voegen.
- Daar is geen woord Frans bij.
- Het valt er in als God woord in een ouderling.
- Een haastig woord is gauw gezegd.
- Een hartig woord houdt een kerel van het lijf.
- Een man een man een woord een woord.
- Een spreekwoord is een waar woord.
- het Vlaamse woord voor kikker) Snacken.
- Het hoogste woord voeren.
- Wiens brood men eet diens woord men spreekt.
- Hij blijft bij zijn woord als de haas bij de trommel.
- Dat kost hem maar één woord.
- Hij heeft een woord bij hem in het vat.
- Hij heeft daar een woord in het vat.
- Hij is op het woord.
- Een goed woord baat een kwaad woord schaadt.
- Een groot woord houdt een kerel van de huid.
- Het hoge woord is er uit.
- Een goed woord vindt een goede plaats.
- Het woord van één is het woord van geen.
- Je woord breken.
- Iemand te woord staan.
- Het woord gaat verder dan de man.
- Een zot zegt wel een wijs woord.