Spreekwoorden op trefwoord zingen
Vóór het zingen de kerk uitgaan.
Weggaan voor het (mooie) einde.
Hij zal zijn lied niet lang zingen.
Daar zal hij niet lang plezier van hebben.
Een kort lied is gauw gezongen.
Een groot verdriet duurt vaak maar even.
Een schoon liedeken mag men drij keren zingen.
Iets dat goed of mooi is mag men vaker zeggen.
Dat is een zingende mis met een staartje.
Dat duurt behoorlijk lang.
Een toontje lager zingen.
Zich (noodgedwongen) minder arrogant opstellen.
Dat is ook niet bij zijn wieg gezongen.
Dat had niemand van hem verwacht.