Hij stookt kwaad vuur.
Hij probeert een ruzie uit te lokken.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
- Elke dag heeft zijn eigen kwaad.
- Hij weet van de Duivel geen kwaad.
- Effen is kwaad treffen.
- Gierigheid is de wortel van alle kwaad.
- Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen.
- Voor ingeworteld kwaad is weinig raad.
- Hij vervalt van kwaad tot erger.
- Wie kwaad doet kwaad ontmoet.
- Het kwaad wordt bestraft.
- Kwaad worden is menselijk maar haten is Duivels.
- Kwaad worden is menselijk kwaad blijven is Duivels.
- Het te kwaad krijgen.
- Beter een kwaad been als geen.
- Kwaad bloed opzetten.
- Kwaad ei kwaad kuiken.
- Kwaad gezelschap doet dolen.
- Het is kwaad kammen daar geen haar is.
- Het is kwaad knijpen zonder vingers.
- Waar kwaad is komt kwaad bij.
- Het kwaad loont zijn meester.
- Een kwaad oog op iemand hebben.
- Het is kwaad stelen waar de waard een dief is.
- Het kwaad straft zichzelf.
- Het is kwaad oude vossen te vangen.
- In een kwaad vel steken.
- Kwaad kruid [onkruid] vergaat niet.
- Het kwaad met wortel en tak uitroeien.
- Nooit man zo kwaad of hij deed iemand baat.
- Hij is erg pissig op hem Hij is erg kwaad op hem.
- Hij weet van de prins geen kwaad.
- Schuld is een kwaad beest dat niemand hebben wil.
- Met trommels is het kwaad hazen vangen.
- Tegen wind en stroom is het kwaad roeien.
- Wee de wolf die in een kwaad gerucht staat.
- Een goed woord baat een kwaad woord schaadt.
- Mijn hand steek ik daar niet voor in het vuur.
- Hoogmoed en vrede is water en vuur.
- De kastanjes voor iemand uit het vuur halen.
- Een land te vuur en te zwaard verwoesten.
- Dat was olie op het vuur.
- Daar staat een pot te vuur.
- De pot gaat te vuur.
- Daar staat een potje op het vuur.
- De tang ligt in het vuur.
- Hij heeft verschillende ijzers in het vuur.
- Beter doorhet vuur te vliegen dan er door te kruipen.
- Vuil water blust ook vuur.
- Die te dicht bij het vuur zit verbrandt zijn knoesels.
- Die het dichtst bij het vuur zit warmt zich het best.
- Men moet het vuur onder de as zoeken.
- Die hem tussen vuur en stro zet brandt geerne.
- Geen rook zonder vuur.
- Die vuur wilt hebben moet de rook verdragen.
- Het vuur aanblazen.
- Vuur in de ene hand dragen en water in de andere.
- Iemand het vuur aan de schenen leggen.
- Zich het vuur uit de sloffen lopen.
- Met vuur spelen.
- Vuur en liefde trekken sterk en beletten menig werk.
- Vuur en stro dient niet alzo.
- Hij is in het vuur verguld.
- Vuur en vlam spuwen.
- Vuur bij het vlas brand wonder ras.
- Vuur aan wal is nog geen baken.
- Het is water en vuur.
- Waar het werk bij het vuur ligt is brand te vrezen.