Weten wat de klok slaat.
Goed op de hoogte zijn van alles.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Op alles een antwoord weten.
- De boer moet weten wat de boter kost.
- Dat mag Joost weten! Niemand weet dat.
- Kindermaat en kalvermaat moet men weten.
- Door meten tot weten.
- Van de moord weten.
- Hij wil graag het naadje van de kous weten.
- Het naadje van de kous willen weten.
- Ons weten is maar stukwerk.
- Van toeten nog blazen weten.
- Twee joden weten wel wat een bril kost.
- Twee joden weten wat een bril kost.
- Dat mag hoosje weten.
- Geen blijf met iets weten.
- Joost mag het weten.
- Men moet weten te lichten en te zwaren.
- Willen weten hoe zwaar iemand is.
- Willen weten hoe de hark [vork] in de steel zit.
- Willen weten wat voor vlees je in de kuip hebt.
- Weten waar je in verzeild bent geraakt.
- Iets aan de grote klok hangen.
- Die maar één klok hoort hoort maar één toon.
- Men kent de klok aan heuren galm.
- Hij luidt de klok maar schaft niet.
- Hij weet wat de klok geslagen heeft.
- Wie de klok luidt kan niet in de processie gaan.
- Dat klinkt als een klok.
- Als de klok luidt zit er een engel in de toren.
- Hij is een man van de klok.
- Hij heeft een naam die klinkt als een klok.