Dat doet je hart eer aan.
Daaruit blijkt dat je een goed mens bent.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- April doet wat hij wil.
- Hij is eigenwijs en doet domme dingen.
- Des enen kwel doet de ander wel.
- Hij spreekt als een engel maar doet als een bengel.
- Hij doet het enkel voor de leus.
- Een gedwongen eed doet God leed.
- De liefde doet veel het geld doet het al.
- Het geld doet alle deuren open.
- Geliefdes kijven doet liefde bedrijven.
- Doe uw best God doet de rest.
- God geeft het dubbel weer als men goed doet.
- Hoop doet leven.
- Kiezen doet verliezen.
- Wie kwaad doet kwaad ontmoet.
- Kwaad gezelschap doet dolen.
- Daar doet de lommerd geen geld op.
- Gissen doet missen.
- De morgen doet het werk.
- De pastoor doet geen twee missen voor één geld.
- Een klein schip doet een groot schip zinken.
- Het snoeien doet bloeien.
- Sparen doet garen.
- Vaak doet iedereen in het begin extra zijn best.
- Verandering van weide doet de koeien goed.
- Verandering doet leven.
- Verandering van spijs doet eten.
- Goed voordoen doet verkopen.
- Zij doet een zalfje op zijn wond.
- Wat men zelf doet is bedankt en betaald.
- Wat de zeug doet moeten de biggen ontgelden.
- Armoe schendt geen eer.
- Iemand de laatste eer bewijzen.
- Hij danst eer de fiedel gaat.
- Is geven een eer houden is profijt.
- Hij is verdronken eer hij water gezien heeft.
- Bezint eer ge begint.
- Dat heeft wat in eer de laatste man te bed komt.
- Dat komt mijn eer te na.
- Dat is geen doen met eer.
- De eer aan zichzelf houden.
- Eer en bate zijn zelden bij malkaar.
- Het is eer gespaard als vergaard.
- Eer is teer.
- Hoe eer de vogel zingt hoe eer de kat hem wringt.
- Leert eerst gaan eer gij op uw hoofd wilt staan.
- Zij is niet gerust eer ze in de onrust is.
- Naar roem en eer behaken.
- Beproeft uw schouders eer gij draagt.
- De tafel de nodige eer bewijzen.
- Het veld van eer.
- Verloren eer keert moeilijk weer.
- Vlieg niet eer je vleugels hebt.
- Daar gaat veel zeggens in een zak eer hij vol is.
- Bitter in de mond maakt het hart gezond.
- Er is een steen van zijn hart gevallen.
- Met de hand op het hart.
- Met bonzend hart.
- Hij draagt het hart hoog.
- Hij draagt het hart op de tong.
- Hij heeft een hart van nog geen boontje.
- Hij heeft een hart in het lijf.
- Hij heeft een hart van goud.
- Hij heeft het hart op de juiste plaats.
- Hij heeft een hart van steen.
- Hij heeft het hart op de tong.
- Hoe hoger hart hoe lager ziel.
- Mijn hart [maag] draait ervan om.
- Hij maakt van zijn hart geen moordkuil.
- Elk hart heeft zijn smart.
- Iemand een hart onder de riem steken.
- Dat moet zijn hart ophalen.
- Van zijn hart een steen maken.
- Zijn hart is wel goed maar de omloop deugt niet.
- Zijn hart slaat als een kalverstaart.
- Waar het hart van vol is vloeit de mond van over.
- Zijn hart uitstorten.
- Het hart klopt in mijn keel.
- Zijn hart uit zijn lichaam spuwen.
- Zijn hart staat in lichterlaaie.
- In hart en nieren.
- Zijn hart opeten.
- Het hart zinkt hem in de schoenen.
- Iemands hart stelen.
- Hij is er met hart en ziel bij.
- Hij heeft een Hollands hart.
- Waar het hart van vol is loopt de mond van over.
- Hij heeft maar een klein hart.
- Leven als een hart.
- Uit het oog uit het hart.
- Wat het oog niet ziet deert het hart niet.
- Dat was een pak van mijn hart.
- Dat is een pak van mijn hart.
- Waar uw schat is daar is uw hart.
- De schrik sloeg hem om het hart.
- Hij strijkt met zijn hand over zijn hart.
- Een verdriet hart is dorstig.
- Ze waren één hart en één ziel.
- Een zucht geeft lucht aan een hart vol smart.