Hij heeft een huis met een gouden dak.
Hij heeft een hele hoge hypotheek.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Dat zijn appels op gouden benen.
- Iemand gouden bergen beloven.
- Hij belooft gouden bergen.
- Hij vist met een gouden net.
- Het gouden kalf aanbidden.
- Handwerk heeft een gouden bodem.
- Koeien met gouden horens beloven.
- Een koude mei een gouden mei.
- Zijn woorden zijn gouden appelen in zilveren schalen.
- Hij is onder dak.
- Iemand op zijn dak krijgen.
- Ze hebben een zilveren dak.
- Er is te veel dak op het huis.
- Uit je dak gaan.
- Geen beter gemak dan eigen dak.
- Dat zijn twee koetsiers op één dak.
- De vlam moet binnen het dak blijven.
- Iemands deur van zijn huis trekken.
- Met de deur in huis vallen.
- Zij maakt van haar huis een afgod.
- Die geerne zijn huis verkoopt versiert zijn gevel.
- Een goede gevel versiert het huis.
- Ver van huis [je goed] dichtbij je schade.
- Als buurmans huis brandt is het tijd om uit te zien.
- In huis moet de man de baas zijn.
- Als het huis gebouwd is breekt men de stelling af.
- Het huis is licht en dicht.
- Het huis heeft zilveren pannen.
- Bij kerk en kluis heeft de Duivel een huis.
- Hij is er als kind aan huis.
- Er zitten latten aan het huis.
- Een meisje dat fluit moet het huis uit.
- zijn moeders huis in brand gestoken.
- Een pop op straat een slons in huis.
- Het een stuivertje op het ander bouwt het huis.
- Twee vrouwen in één huis twee katten aan één muis.
- Dat staat zo vast als een huis.
- Hij heeft een verdieping op zijn huis gezet.
- Er gaan niet veel vrienden in een klein huis.
- De vrouw bouwt het huis of breekt het in gruis.
- Wijd van huis is altijd rijk.
- Zij wonen in een glazen huis.
- We zetten het huis op zolder.