Hij komt met de paal als het brood al in de oven is.
Hij komt niet op tijd.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Zoete broodjes bakken.
- Het is een slechte hond die zijn brood pakken laat.
- Die geen wit brood en heeft gedoe met bruin.
- Hij heeft brood op de plank.
- Overal wordt brood gebakken.
- De mens zal bij brood alleen niet leven.
- Ongegund brood wordt veel gegeten.
- Het brood der dienstbaarheid eten.
- Iemand het brood uit de mond stoten.
- Dat is een broodje aap.
- De een zijn dood is de ander zijn brood.
- Hij moet droog brood eten.
- Eerst lokkebrood dan stokkebrood.
- Dat eet geen brood.
- Bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien.
- Handen in de schoot dat geeft geen brood.
- Kinderen houden het brood uit de schimmel.
- Klagers geen nood pochers geen brood.
- Kruimels is ook brood.
- De kunst gaat om brood.
- Lekker brood is gaar maar niet verbrand.
- Daar lusten de honden geen brood van.
- Hij is zo mager als brood.
- Pochers geen brood klagers geen nood.
- Dat is een profeet die brood eet.
- De raven zullen je geen brood brengen.
- Een goede ziel weet van stenen brood te maken.
- Iemand stenen voor brood geven.
- Trouw heeft brood als ontrouw is in nood.
- Twee zuivels op één brood geeft hongersdood.
- Lang vasten is geen brood sparen.
- Vasten is geen brood sparen.
- Werp uw brood uit op water.
- Wiens brood men eet diens woord men spreekt.
- Eind goed al goed.
- Eind goed al goed.
- Het is niet al geld dat klinkt.
- De liefde doet veel het geld doet het al.
- Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg.
- Het is niet al goud wat er blinkt.
- Als de koster en de pastoor kijven komt het al uit.
- Een krijgsman wint al veel al wint hij niets dan tijd.
- Hij heeft het lood al in de bil.
- Zijn paspoort is al geschreven.
- Peerden vallen ook al hebben ze vier poten.
- Om de poen is het al te doen.
- Elk prijst zijn Grietjen al is het begromd.
- Het zijn niet al ridders die sporen dragen.
- Zij heeft het spek al weg.
- Naar de val gaat het al.
- Dat wast al het water van de zee niet af.
- Hij heeft een mond als een oven.
- Tegen een oven kan men niet gapen.
- Hij heeft de paal door de oven gewerkt.
- Voor paal [schut] staan.
- Hij is tegen de paal gelopen.
- Dat staat als een paal boven water.
- Paal en perk stellen.
- Hij sloeg de plank [paal] mis.
- Hij is zo stijf als een paal.