Hij sloeg de plank [paal] mis.
Hij had het verkeerd.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Bijkans en sloeg nooit iemand dood.
- Hij sloeg een flater.
- Hij sloeg een gat [houw] in de lucht.
- Hij sloeg de hand aan zichzelf.
- De schrik sloeg hem om het hart.
- Dat sloeg in als een bom.
- Hij heeft brood op de plank.
- Hij heeft een plank [plaat] [bord] voor zijn kop.
- Hij slaat de plank mis.
- Dat is het geheim van de mis.
- Wat ik niet mis ken ik niet.
- Dat is niet mis.
- Parijs is wel een mis waard.
- Bij hem is Parijs wel een mis waard.
- Dat is een zingende mis met een staartje.
- Hij heeft de paal door de oven gewerkt.
- Hij komt met de paal als het brood al in de oven is.
- Voor paal [schut] staan.
- Hij is tegen de paal gelopen.
- Dat staat als een paal boven water.
- Paal en perk stellen.
- Hij is zo stijf als een paal.