Hij krijgt zijn trekken wel weer thuis.
Hij zal voor zijn streken wel moeten boeten.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Door de achterdeur weer binnenkomen.
- Het is een blikken pannetje zo koud en zo weer heet.
- De bolworm steekt hem weer.
- Hij is weer boven water gekomen.
- De draad weer oppakken.
- Hij heeft zijn gat weer volgezopen.
- Hij zet een gezicht als drie dagen slecht weer.
- God geeft het dubbel weer als men goed doet.
- Jaag een hond weg je krijgt een rekel weer.
- Een kat komt altijd weer op zijn poten terecht.
- Krijg het Lazerus [heen en weer].
- het steeds weer mislukken.
- het steeds weer mislukken.
- Hij speelt mooi weer van andermans geld.
- Morgen is [komt] er weer een dag.
- Noorderstof komt mooi weer of.
- Het ging het ene oor in en het andere weer uit.
- Dat paard zal mij niet weer slaan.
- Die zijn pap stort kan die niet allemaal weer oprapen.
- Ze spelen mooi weer van mijn geld.
- Verloren eer keert moeilijk weer.
- Hij is vroeg in de weer.
- Je woorden worden weer thuisgebracht.
- Aan de bel trekken.
- Dat kan Bruin niet trekken.
- Iemands deur van zijn huis trekken.
- Hij eet zoveel als zijn paardje trekken kan.
- Iemands horoscoop trekken.
- Iemand een kies trekken.
- Van leer trekken.
- Ongelijke paarden trekken kwalijk.
- Iemand bij de oren trekken.
- Zijn plan trekken.
- Iemand uit de schoof trekken.
- Iemand de stopen trekken.
- Hij kan zijn streng niet meer trekken.
- Hij is met de stro te trekken.
- Iemand een tand trekken.
- Iemand aan zijn jasje trekken.
- Zij trekken er heen bij tulten.
- Ergens aan zijn trekken komen.
- Het huilmes trekken.
- Ze trekken de lijn.
- Iemand een veer uit zijn staart trekken.
- Iets uit zijn verband trekken.
- Vuur en liefde trekken sterk en beletten menig werk.
- Iemand de woorden uit de keel trekken.
- Woorden wekken voorbeelden trekken.
- De haan is de baas als de hen niet thuis is.
- Hij is van alle markten thuis.
- Hij komt met een nat zeil thuis.
- Oost west thuis best.
- Hij is vóór de regen thuis.
- Hij is van alles thuis.
- Was Dina thuis gebleven dan was zij kuis gebleven.
- Is de katte niet thuis zo krevelt de muis.
- Hij is niet thuis.
- Samen uit samen thuis.
- Zoals het klokje thuis tikt tikt het nergens.
- Traag gereden is vroeg thuis.
- Die zijn vrouw liefheeft laat haar thuis.
- De vrouw wil het thuis graag de baas zijn.