Hij staat met de mond vol tanden.
Hij weet niet wat te zeggen.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Aangebrand of niet gaar, houd je mond en eet maar.
- Hij praat met een aardappel in zijn mond.
- Hij is bang dat zijn mond eerder af is dan zijn gat.
- Bitter in de mond maakt het hart gezond.
- Is de brok groot men moet er de mond naar zetten.
- Iemand de brokken in de mond tellen.
- Iemand het brood uit de mond stoten.
- Een dronken mond spreekt 's harten grond.
- Dat is een druif uit zijn mond.
- Het is of er een engeltje in mijn mond pist.
- Beter hard geblazen dan de mond gebrand.
- Hij is geboren met een zilveren lepel in de mond.
- Van de hand tot de mond valt de pap op de grond.
- De hand op de mond leggen.
- Waar het hart van vol is vloeit de mond van over.
- Hij is een held met de mond.
- Iemand honing om de mond smeren.
- Waar het hart van vol is loopt de mond van over.
- Hij heeft de klem in de mond.
- Hij blaast koud en heet uit één mond.
- Hij heeft een mond als een oven.
- Hij heeft een mond als een Lazerusklep.
- Zij heeft een mond als een klappermolen.
- Hij hield zijn mond.
- Hij praat met zijn mond daar een ander mee eet.
- Hij praat zijn mond voorbij.
- Wat men spaart uit de mond dat is voor kat of hond.
- Een wacht voor de mond zetten.
- Iedereen heeft er de mond van vol.
- Iemand de mond zemen.
- Een zuivere mond een zuivere grond.
- De mond brengt dikwijls uit Wat het hertje besluit.
- De mond maakt dat het achterste slaag krijgt.
- Iemand naar de mond praten.
- Iemand de mond snoeren.
- Dat is mond tergen.
- Heet in de mond, vast in de kont.
- De morgenstond heeft goud in de mond.
- Uit de overvloed des harten spreekt de mond.
- Hij heeft een smaak in zijn mond als een oud wijf.
- Hij smeert hem stroop om de mond.
- Iemand stroop om de mond smeren.
- Veeg je mond maar af en zeg dat je gegeten hebt.
- Die te wijd gaapt verstuikt zijn mond.
- Iemand de woorden uit de mond stelen.
- Iemand de woorden uit de mond kijken.
- Wraak is honing in de mond maar vergif in 't hert.
- Zeg hem dat eens en hou hem de vinger in de mond.
- Zeg eens pruim en hou de mond dicht.
- Zijn barometer staat op storm.
- Er staat een beer aan het hek te rammelen.
- Hij staat boven de wet.
- Zijn bovenkamer staat te huur.
- Hij staat daar buiten.
- Het staat voor de deur.
- Mijn deur staat altijd open.
- De deur staat wagenwijd open.
- Een dreigend gevaar staat hem te wachten.
- Hij staat duizend angsten uit.
- Hij staat daar als een ezel tussen twee oppers hooi.
- Jij staat er gekleurd op.
- Dat staat op het getouw.
- Hij staat in de geur.
- Zijn haar staat kroes.
- Hij staat aan de hamer geslagen.
- Het staat hem zo handig als de mot het haspelen.
- Zijn hart staat in lichterlaaie.
- Hij staat in zijn hemd.
- Zijn hoed staat op halfzeven.
- Wie met honden naar bed gaat staat met vlooien op.
- Daar staat zijn hoofd niet naar.
- Hij verkeert in hulpeloze staat.
- Hij staat als Jut voor het landhek.
- Hij staat in de kas bij zijn patroon.
- Zijn Franse kerk staat open.
- Hij staat te kijken als malle Jan.
- Leg uw hand op uw hoofd en zie wat er onder staat.
- Zijn leven staat op het spel.
- Hij staat er mooi op.
- De muts staat hem verkeerd.
- Opgeruimd staat netjes.
- Oostenwind Koningskind want hij staat pas laat op.
- Dat staat als een paal boven water.
- Hij staat paf.
- Hij staat pal.
- Hij staat in de pas.
- Hij staat daar in pontificaal.
- Daar staat een pot te vuur.
- Dat staat op poten.
- Daar staat een potje op het vuur.
- Staat er prik op? Staat er elektrische spanning op.
- Hij staat in de reuk van heiligheid.
- Hij staat met rode letters in de almanak.
- Hij staat met zijn rug tegen de muur.
- Het schip van Staat.
- Het staat daar schots en scheef.
- Het staat achter de schuine deur.
- Hij staat sterk.
- Hij staat stijf van de schrik.
- De stok staat achter de deur.
- Dat staat zo vast als een huis.
- Dat staat zo vast als een rots.
- Hij staat een veld boven de wind.
- Verbouwereerd staat hij daar.
- Men kan hem verkopen daar hij staat.
- Het staat op zijn vierkant.
- Op 'nen vollen buik staat een vrolijk hoofd.
- Dat staat op zijn voorhoofd te lezen.
- Hij staat als voorzichtig te boek.
- Dat is in staat van wijzen.
- Wee de wolf die in een kwaad gerucht staat.
- De zaak staat op springen.
- Hij is zo zot nog niet als zijn muts staat.
- Hij staat daar als een zoutpilaar.
- Hij heeft er zijn buik van vol.
- Zij heeft een buik vol benen.
- Des Duivels zak is nooit vol.
- Hij heeft zijn gat vol schulden.
- Met graantje bij graantje krijgt de hen de krop vol.
- Iemand de huid vol schelden.
- Hij heeft zijn laars vol.
- De lucht hangt nog vol dagen.
- De maat is vol.
- Zo vol als een pot met peren.
- Een redevoering vol bombast.
- Hij is een vat vol wetenschap.
- Dat is een vat vol tegenstrijdigheden.
- Ze waren vol zoeten wijns.
- Menige zak wordt toegebonden die niet vol is.
- Daar gaat veel zeggens in een zak eer hij vol is.
- Zeven is een galg vol.
- Een zucht geeft lucht aan een hart vol smart.
- Hij eet met lange tanden.
- Het gebit op de tanden nemen.
- Hij is gewapend tot de tanden.
- Hij heeft haar op de tanden.
- Handen stil, tanden stil.
- Hij heeft zijn tanden er stomp op gebeten.
- Hij laat zijn tanden zien.
- Het bit op de tanden nemen.
- Iets op zijn tanden nemen.
- Oude lieden moeten het met de tanden houden.
- Ergens zijn tanden inzetten.
- Zijn tanden zijn niet meer zo goed.