Niemand kan twee heren dienen.
Je kunt het niet met twee verschillende partijen eens zijn.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Armoe met eren kan niemand deren.
- Een kus in eren kan niemand deren.
- Zonder geluk vaart niemand wel.
- Niemand kan ijzer met handen breken.
- Dat mag Joost weten! Niemand weet dat.
- Niemand wil het kruis dragen.
- Niemand kan zijn lot ontlopen.
- iemand heeft Niemand hinkt van andermans zeer.
- Er is niemand zonder dit of dat.
- Aan het onmogelijke is niemand gehouden.
- peerd en is nievers en van niemand gegeerd.
- Niemand is perfect.
- Schuld is een kwaad beest dat niemand hebben wil.
- Het tij wacht op niemand.
- Wees trouw maar vertrouw niemand.
- Een vrolijke gast is niemand tot last.
- Zwijgen en denken zal niemand krenken.
- Beloven en houden is twee.
- Zij heeft dek genoeg voor twee.
- Zij verstaan als twee dieven op een kermis.
- Met één dochter kan men geen twee zwagers maken.
- Hij staat daar als een ezel tussen twee oppers hooi.
- Er zijn veel ezels met twee benen.
- Zij gelijken op elkaar als twee druppels water.
- Een gewaarschuwd man [mens] geldt [telt] voor twee.
- Zij zijn twee handen op één buik.
- Wie twee hazen jaagt vangt er geen enkele.
- Hinken op twee gedachten.
- Er horen geen twee hanen op één erf.
- Hij laat zijn kaars aan twee kanten branden.
- Het is koek en ei tussen die twee.
- Die één kruis ontloopt ontmoet er twee.
- Van twee kwaden moet men het beste kiezen.
- Met twee maten meten.
- Het mes snijdt aan twee kanten.
- Ons Heer slaat nooit met twee roeden tegelijk.
- De pastoor doet geen twee missen voor één geld.
- Hij wil twee ruggen uit één varken snijden.
- Als er twee ruilen moet er één huilen.
- Een stuiver gespaard is er twee gewonnen.
- Hij heeft twee linkerhanden.
- Hij krijgt twee platten en een dunne.
- Hij slaat twee vliegen in één klap.
- Hij spreekt met twee monden.
- Hij is tussen twee vuren geraakt.
- Hij ziet er twee voor een.
- Twee over één is moorden.
- Als twee hetzelde doen is het nog niet hetzelfde.
- Twee zuivels op één brood geeft hongersdood.
- Twee kwade honden bijten elkaar niet.
- Twee geloven op één peul is één te veul.
- Het zijn twee handen op één buik.
- Het zijn twee handen op één buik.
- Dat zijn twee hoofden onder één kaproen.
- Twee joden weten wel wat een bril kost.
- Twee joden weten wat een bril kost.
- Twee kijven beide schuld.
- Dat zijn twee koetsiers op één dak.
- Twee kraaien pikken elkaar de ogen niet uit.
- Twee harde stenen malen zelden fijn.
- Twee ogen zien meer dan één.
- Twee aan twee en de rest aan troepjes.
- Dat zijn twee schoenmakers in één pothuis.
- Twee varkens in één hok groeien naar elkaar.
- Twee vossen kunnen elkaar niet bedriegen.
- Twee vrouwen in één huis twee katten aan één muis.
- Twee zakken kunnen malkaar niet drogen.
- Dat is vers twee.
- Hij wil van twee wallen eten.
- Zeggen en doen is twee.
- Dat is zo zeker als twee keer twee vier is.
- Grote heren hebben lange handen.
- Nieuwe heren [meesters] nieuwe wetten.
- Strenge heren regeren niet lang.
- Heren bevel is knechten order.
- Wat de heren wijzen moeten de gekken prijzen.
- De vreze des Heren is het beginsel der wijsheid.
- Het zal wat wezen als het voor de heren komt.
- De Mammon dienen.