Zij zijn twee handen op één buik.
Zij spannen samen.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Baas in eigen buik.
- Hij heeft er zijn buik van vol.
- Zij heeft een buik vol benen.
- Hij maakt van zijn een buik een afgod.
- Een volle buik peinst op geen lege.
- Hij zit met het mes in de buik.
- Het zijn twee handen op één buik.
- Het zijn twee handen op één buik.
- Op 'nen vollen buik staat een vrolijk hoofd.
- Beloven en houden is twee.
- Zij heeft dek genoeg voor twee.
- Zij verstaan als twee dieven op een kermis.
- Met één dochter kan men geen twee zwagers maken.
- Hij staat daar als een ezel tussen twee oppers hooi.
- Er zijn veel ezels met twee benen.
- Zij gelijken op elkaar als twee druppels water.
- Een gewaarschuwd man [mens] geldt [telt] voor twee.
- Wie twee hazen jaagt vangt er geen enkele.
- Hinken op twee gedachten.
- Er horen geen twee hanen op één erf.
- Hij laat zijn kaars aan twee kanten branden.
- Het is koek en ei tussen die twee.
- Die één kruis ontloopt ontmoet er twee.
- Van twee kwaden moet men het beste kiezen.
- Met twee maten meten.
- Het mes snijdt aan twee kanten.
- Ons Heer slaat nooit met twee roeden tegelijk.
- De pastoor doet geen twee missen voor één geld.
- Hij wil twee ruggen uit één varken snijden.
- Als er twee ruilen moet er één huilen.
- Een stuiver gespaard is er twee gewonnen.
- Hij heeft twee linkerhanden.
- Niemand kan twee heren dienen.
- Hij krijgt twee platten en een dunne.
- Hij slaat twee vliegen in één klap.
- Hij spreekt met twee monden.
- Hij is tussen twee vuren geraakt.
- Hij ziet er twee voor een.
- Twee over één is moorden.
- Als twee hetzelde doen is het nog niet hetzelfde.
- Twee zuivels op één brood geeft hongersdood.
- Twee kwade honden bijten elkaar niet.
- Twee geloven op één peul is één te veul.
- Dat zijn twee hoofden onder één kaproen.
- Twee joden weten wel wat een bril kost.
- Twee joden weten wat een bril kost.
- Twee kijven beide schuld.
- Dat zijn twee koetsiers op één dak.
- Twee kraaien pikken elkaar de ogen niet uit.
- Twee harde stenen malen zelden fijn.
- Twee ogen zien meer dan één.
- Twee aan twee en de rest aan troepjes.
- Dat zijn twee schoenmakers in één pothuis.
- Twee varkens in één hok groeien naar elkaar.
- Twee vossen kunnen elkaar niet bedriegen.
- Twee vrouwen in één huis twee katten aan één muis.
- Twee zakken kunnen malkaar niet drogen.
- Dat is vers twee.
- Hij wil van twee wallen eten.
- Zeggen en doen is twee.
- Dat is zo zeker als twee keer twee vier is.
- Hij heeft bloed aan zijn handen.
- Hij heeft zijn handen zaligheid beloofd.
- Op iemands handen leggen.
- Hij komt handen te kort.
- Grote heren hebben lange handen.
- Hij mag zijn handen wel dichtknijpen.
- Een mens moet zijn handen kunnen gebruiken.
- Men moet met handen en niet met manden zaaien.
- Iemand onder handen nemen.
- Iets onder handen hebben.
- Iemand op handen dragen.
- Men zaait met handen en niet met manden.
- Hij zit met zijn handen in het haar.
- Vele handen maken licht werk.
- De handen ineen slaan.
- Zijn handen staan krom.
- Zijn handen jeuken hem.
- Veel handen maken licht werk.
- De handen uit de mouwen steken.
- Met de handen in de schoot zitten.
- Handen in de schoot dat geeft geen brood.
- Handen stil, tanden stil.
- Hij is aan handen en voeten gebonden.
- De handen vrij krijgen.
- Zijn handen ergens aan vuil maken.
- Iemand de handen zalven.
- Niemand kan ijzer met handen breken.
- De leiding in handen nemen.
- Waar de lippen werken daar rusten de handen.
- Die man is als was in zijn handen.
- Bij Jakobs stem behoren geen Ezau's handen.
- De teugels in handen nemen.
- Hij houdt de troeven in handen.
- Iets aan vreemde handen toevertrouwen.
- Hij wast er zijn handen van af.
- Hij wast zijn handen in onschuld.
- Iemand werk uit handen nemen.
- Hij is als een willoos werktuig in zijn handen.