Een groot verzet rijden.
In een zware versnelling rijden op de fiets.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- De bakens zijn verzet.
- Als het getij verloopt verzet men de bakens.
- Als het tij verloopt verzet men de bakens.
- Veel beekjes maken een groot water.
- Boompje groot potertje dood.
- Kleine boompjes worden groot.
- Zij heeft de boter groot.
- Is de brok groot men moet er de mond naar zetten.
- Hij heeft het grof en groot.
- Kleine kinderen worden groot.
- Dat is groot laweit in een klein straatje.
- Een klein schip doet een groot schip zinken.
- Sparen is een groot inkomen.
- Een klein standje is een groot gemak.
- Des vorsten hand Is zo groot als het land.
- Als de vriendschap te groot is loopt ze over.
- Groot in de wapens klein in de beurs.
- Een groot woord houdt een kerel van de huid.
- Met iemand de gans rijden.
- Die jong rijdt moet oud lopen.
- Wie jong rijdt moet oud lopen.
- Hij rijdt met de kaas rond.
- Tegen iemands kar rijden.
- Zijn karretje rijdt op een zandweg.
- Krakende wagens lopen [rijden] het langst.
- Op apostelpaarden rijden.
- Hij gaat rijden en rossen.
- Hij kan rijden en omzien.
- Ze rijden met een slakkengang.
- Iemand de rug rauw rijden.
- Een scheve [rare] schaats rijden.
- Zo als het rijdt en vaart.
- Iemand in de wielen rijden.