Gauw en goed is de kunst van het koken.
Het is niet moeilijk om iets snel af te raffelen maar het gaat erom dat je iets ook goed doet.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Een aal bij de staart hebben.
- Aalmoezen geven verarmt niet.
- Dat zijn aambeien met slagroom.
- Gauw is dood en langzaam leeft nog.
- Een haastig woord is gauw gezegd.
- Een kale kin is gauw geschoren.
- Een kinderhand is gauw gevuld.
- Een kort lied is gauw gezongen.
- Lui zweet is gauw gereed.
- Luiaards zweet is gauw gereed.
- Kleine potjes lopen gauw over.
- Van een zot verweten is gauw vergeten.
- Bij iemand de kunst afkijken.
- Zo leert men de boer de kunst af.
- Geld geweld en gunst breken recht zegel en kunst.
- Het gaat om de gunst en niet om de kunst.
- Honger is de meester van de kunst.
- Hebben is hebben en krijgen is de kunst.
- De kunst gaat om brood.
- Dat is uit de kunst.
- Kunst baart gunst.
- Door oefening wordt de kunst verkregen.
- Het is vaak groter kunst te zwijgen dan te spreken.
- Het gaat met kunst- en vliegwerk.
- Na gedane arbeid [werk] is het goed rusten.
- Zij is goed in bed.
- Een goed begin geeft moed en zin.
- Een goed begin is het halve werk.
- Een goed begin is een daalder waard.
- De bruid heeft de kat goed gevoerd.
- Met een dood paard is het goed sollen.
- Driemaal verhuisd is zo goed als eens verbrand.
- Koopmans goed is eb en vloed.
- Hij brengt zijn eieren goed naar de markt.
- Eind goed al goed.
- Hij kan zijn ellebogen goed roeren.
- Met hem is geen goed garen te spinnen.
- Hij is goed in zijn gat gekarnd.
- Een leugenaar moet een goed geheugen hebben.
- Een goed gelaat is de beste geleidebrief.
- Goed geladen is half gereden.
- Goed gereedschap hangt onder een afdak.
- Gestolen goed gedijt niet.
- Hij is daar goed gevaren.
- Goed gewonnen is ruste verloren.
- Goed gezelschap maakt korte mijlen.
- Hij is goed in God.
- God geeft het dubbel weer als men goed doet.
- Zijn hart is wel goed maar de omloop deugt niet.
- De heler is zo goed als de steler.
- Hoog van gemoed leeg van goed.
- Hoogmoed deed nooit iemand goed.
- Ver van huis [je goed] dichtbij je schade.
- Het is een goed jong dat naar zijn ouder tiert.
- Kijk goed uit voordat je gaat trouwen.
- Een goed kind dat naar zijn vader aardt.
- Waar klappen goed is, is zwijgen beter.
- Hij is goed te land gekomen.
- Lichtmis helder en klaar geeft een goed bijenjaar.
- Het is één moeders goed.
- Het geen men heden ort is morgen goed voeder.
- Geen nieuws goed nieuws.
- Niets is goed in de ogen.
- Onrechtvaardig verkregen goed gedijt niet.
- Een goed pad krom loopt nooit [niet] om.
- Hij past goed op zijn dubbeltjes.
- Raad mij goed maar raad mij niet af.
- Hij is niet recht [goed] snik.
- Hij laat zijn rolletjes goed aflopen.
- Goed rond goed Zeeuws.
- In de ruimte is het goed te wezen.
- Een slak komt er net zo goed als een kikker.
- Hij kan zijn slinger niet goed krijgen.
- Het is goed riemen snijden van andermans leer.
- Een goed soldaat neemt een uur toe.
- Het is goed spinnen van andermans garen.
- Onder een staand zeil is het goed roeien.
- Daar het stil is is het goed haver zaaien.
- Zijn tanden zijn niet meer zo goed.
- Dat kan goed tellen.
- Men moet zijn tempel altijd goed onderhouden.
- Hij weet de tijd goed uit te kopen.
- Zij is goed van de tongriem [spanader] gesneden.
- In troebel water is het goed vissen.
- Waar men het goed heeft dat is het vaderland.
- Het zal vast wel goed komen.
- Verandering van weide doet de koeien goed.
- Het komt goed uit de verf.
- Vijf steek zes voet zit het vast dan houdt het goed.
- Goed voordoen doet verkopen.
- Het is niet goed als een vrouw de baas is.
- Vrouwen die zich goed en netjes presenteren komen snel aan de man.
- Waar het warm is is het goed vrijen.
- Goede alm maakt goed werk.
- Een goed woord baat een kwaad woord schaadt.
- Een goed woord vindt een goede plaats.
- Een goed woordeken breekt grote gramschap.
- Een goed woordje voor iemand doen.
- Een goed zeeman wordt ook wel eens nat.
- Zijn eigen potje koken.
- Bij haar kan men een ei in haar gat gaar koken.
- Als het op is is het koken gedaan.
- Koken moet kosten.
- Laat hem in zijn eigen sop [vet] gaar koken.
- Hij is een zacht gekookt ei.