Hij is bang zich aan koud water te branden.
Hij is te voorzichtig.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Hij is zo bang als een haas.
- Hij is zo bang als een wezel.
- Die bang is voor de bramen moet uit het bos blijven.
- Hij is bang voor zijn huid.
- Hij is bang voor zijn eierkorf.
- Hij is bang voor zijn hachje.
- Hij is bang dat zijn mond eerder af is dan zijn gat.
- Het is een blikken pannetje zo koud en zo weer heet.
- Hij blaast koud en heet uit één mond.
- Hij is om koud.
- Hij is zo koud als een kommetje van steen.
- Iemand koud maken.
- Koud bier maakt warm bloed.
- Jong en oud op het eind wordt alles koud.
- Men hoort van ver dat de winter koud is.
- Veel beekjes maken een groot water.
- Hij is weer boven water gekomen.
- Uit zuivere bronnen vloeit zuiver water.
- Geen water is hem te diep.
- Hij is verdronken eer hij water gezien heeft.
- Hij verdient geld als water.
- Geld in het water gooien.
- Dat is geld in het water smijten.
- Zij gelijken op elkaar als twee druppels water.
- Hij laat Gods water over Gods akker lopen.
- Hij heeft hoog water.
- Hij loopt met hoog water.
- Hoogmoed en vrede is water en vuur.
- Waar kikkers zijn daar is ook water.
- Een kring om de zon brengt water in de ton.
- Loop niet in het water.
- Dat staat als een paal boven water.
- Hij is zo rijk als het water diep is.
- Spijkers op laag water zoeken.
- Hoe stiller water hoe dieper boom.
- Het is een storm in een glas water.
- In troebel water is het goed vissen.
- Uiteindelijk komt de waarheid altijd boven water.
- Hij is zo vlug als water.
- Hij is zo vals als het schuim op het water.
- Vuil water blust ook vuur.
- Vuur in de ene hand dragen en water in de andere.
- Dat wast al het water van de zee niet af.
- Hij laat het water over de dijk lopen.
- Hij is onder water.
- Die op het water is moet varen.
- Hij spaart het water.
- Iets valt in het water.
- Die het water deert die het water keert.
- Zonder water draait de molen niet.
- Het water loopt altijd naar de zee.
- Het water komt op de dijk.
- Het water komt aan de lippen.
- Het is water en vuur.
- Water in de wijn doen.
- Dat is water en wind.
- Water in zee [de Rijn] dragen.
- Het is water naar de zee dragen.
- Werp uw brood uit op water.
- De zee is altijd zonder water.
- Een kaars voor de Duivel branden.
- Voor iedere heilige een kaars branden.
- Hij laat zijn kaars aan twee kanten branden.
- Die zich uit de rook houdt zal zich niet branden.
- Bovenste beste Lieve vriend Brand je vingers niet.
- Het vuurtje aan het branden maken.