Iemands deur van zijn huis trekken.
Ergens heel erg vaak op bezoek gaan.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Een arm om iemands schouder.
- Iemands bed schenden.
- Iemands bloed kunnen drinken.
- Op iemands eergevoel werken.
- Iemands fuiken lichten.
- Iemands gangen nagaan.
- In iemands gareel lopen.
- Aan iemands gat hangen.
- Op iemands gemoed werken.
- Uit iemands gezicht gesneden zijn.
- Van iemands hand vliegen.
- Op iemands handen leggen.
- Iemands hart stelen.
- Iemands horoscoop trekken.
- Tegen iemands kar rijden.
- In iemands kielwater [kielzog] varen.
- In iemands klaver zitten.
- Iemands licht betimmeren.
- Aan iemands lippen hangen.
- Iemands maat niet kunnen halen.
- Het oog sluiten voor iemands tekortkomingen.
- Naar iemands pijpen dansen.
- Iemands rechterhand zijn.
- Iemands rimpels wegstrijken.
- Onder iemands roede staan.
- Hij schiet onder iemands duiven.
- In iemands schoenen treden.
- Op iemands schouders staan.
- Iemands spoor volgen.
- Iemands tranen drogen.
- iemands trots in te spelen.
- In iemands vaarwater zitten.
- Iemands voetstappen drukken.
- Iemands wieken korten.
- Met iemands woorden naar de markt gaan.
- In iemands zog varen.
- Aan de bel trekken.
- Dat kan Bruin niet trekken.
- Hij eet zoveel als zijn paardje trekken kan.
- Iemand een kies trekken.
- Van leer trekken.
- Ongelijke paarden trekken kwalijk.
- Iemand bij de oren trekken.
- Zijn plan trekken.
- Iemand uit de schoof trekken.
- Iemand de stopen trekken.
- Hij kan zijn streng niet meer trekken.
- Hij is met de stro te trekken.
- Iemand een tand trekken.
- Iemand aan zijn jasje trekken.
- Hij krijgt zijn trekken wel weer thuis.
- Zij trekken er heen bij tulten.
- Ergens aan zijn trekken komen.
- Het huilmes trekken.
- Ze trekken de lijn.
- Iemand een veer uit zijn staart trekken.
- Iets uit zijn verband trekken.
- Vuur en liefde trekken sterk en beletten menig werk.
- Iemand de woorden uit de keel trekken.
- Woorden wekken voorbeelden trekken.
- Iemand buiten de deur walsen.
- Het staat voor de deur.
- Mijn deur staat altijd open.
- Dat is een open deur.
- Met de deur in huis vallen.
- Een open deur intrappen.
- De deur staat wagenwijd open.
- Een dode en een bruid moeten vlug de deur uit.
- Hij klopt aan dovemans deur.
- Aan dovemans deur kloppen.
- Hij laat hem het gat van de deur [timmerman] zien.
- Men wijst hem het gat van de deur.
- Hij verdient zijn geld met de schuine deur.
- Voor een gesloten deur staan.
- Ieder huisje heeft een deurtje.
- De klop op de deur.
- Hij is zo link als een loden deur.
- Ieder maakt het schoon voor zijn deur.
- Het staat achter de schuine deur.
- De schuine deur.
- Hij loopt daar de stijlen van de deur plat.
- De stok staat achter de deur.
- Het voer valt om voor de deur van de schuur.
- De weg loopt langs de deur.
- Er is te veel dak op het huis.
- Zij maakt van haar huis een afgod.
- Die geerne zijn huis verkoopt versiert zijn gevel.
- Hij heeft een huis met een gouden dak.
- Een goede gevel versiert het huis.
- Ver van huis [je goed] dichtbij je schade.
- Als buurmans huis brandt is het tijd om uit te zien.
- In huis moet de man de baas zijn.
- Als het huis gebouwd is breekt men de stelling af.
- Het huis is licht en dicht.
- Het huis heeft zilveren pannen.
- Bij kerk en kluis heeft de Duivel een huis.
- Hij is er als kind aan huis.
- Er zitten latten aan het huis.
- Een meisje dat fluit moet het huis uit.
- zijn moeders huis in brand gestoken.
- Een pop op straat een slons in huis.
- Het een stuivertje op het ander bouwt het huis.
- Twee vrouwen in één huis twee katten aan één muis.
- Dat staat zo vast als een huis.
- Hij heeft een verdieping op zijn huis gezet.
- Er gaan niet veel vrienden in een klein huis.
- De vrouw bouwt het huis of breekt het in gruis.
- Wijd van huis is altijd rijk.
- Zij wonen in een glazen huis.
- We zetten het huis op zolder.