Op je tong bijten.
Met moeite een opmerking die je wilt maken inslikken.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Op de magerste peerden bijten de dazen.
- Blaffende honden bijten niet.
- Kwade honden bijten niet.
- De centen bijten hem.
- De duiten bijten hem.
- In het gras bijten.
- Razenden honden bijten malkander niet.
- Zij moeten op een houtje bijten.
- Het is krabben en bijten.
- Hongerige luizen bijten scherp.
- Magere vliegen bijten scherp.
- Magere vlooien bijten het hardst.
- Iemand iets in het oor bijten.
- Zijn schoenen bijten.
- In het stof bijten.
- Twee kwade honden bijten elkaar niet.
- In het zand bijten.
- Hij heeft een fluwelen [gladde] tong.
- Haar tong gaat als een lammerstaartje.
- Hij draagt het hart op de tong.
- Hij heeft het hart op de tong.
- Hij bewaakt zijn tong.
- Hij heeft een tong als een scheermes.
- Iemand over de tong halen.
- Iemand de tong schrapen.
- De tong raakt los.
- Zijn tong slaat ijzer.
- De tong is een klein lid.
- Zijn tong is zo scherp als een sabel.
- Zijn tong hangt aan een slinger.
- Hij loopt met warme lever en tong.
- Zoete inborst zachte tong.