Het is boter tot de boom.
Er is een overvloed van.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- De appel valt niet ver van de boom [stam].
- Ook de beste boom geeft slechte vruchten.
- Hij heeft van de boom der kennis gegeten.
- Men moet de boom buigen als hij jong is.
- Een boom valt niet met de eerste slag.
- Een boom opzetten.
- Een boom in brand steken.
- Dat is een boom van een vent.
- Boompje groot potertje dood.
- Jonge boompjes moet men buigen.
- Kleine boompjes worden groot.
- Het is botertje tot de boom.
- Een dood paard aan een boom binden.
- Steek je hand niet tussen de schors en de boom.
- Huisje boompje beestje.
- De kat uit de boom kijken.
- Hij is omgekeerd als een blad van een boom.
- Daar is staak noch boom te zien.
- Hoe stiller water hoe dieper boom.
- Aan de vruchten herkent [kent] men de boom.
- Aan de vruchten kent men de boom.
- De boer moet weten wat de boter kost.
- Nu gaat de boter geld kosten.
- Hij heeft de boter en de kaas te dik gesneden.
- Zij heeft de boter groot.
- Vuile boter vuile vis.
- Boter op je hoofd hebben.
- Dat is een stuk boter in de brij.
- Het is boter aan de galg.
- Dat is een stuk boter in de pap.
- Ergens de boter uitbraden.
- Boter bij de vis.
- Een eed met boter bezegeld.
- Hij zoekt een haar in de boter.
- Minnebrieven zijn met boter verzegeld.
- Hij valt met zijn neus [achterste] [gat] in de boter.
- Hij is met zijn neus in de boter gevallen.
- Iemand stokvis zonder boter geven.
- Hij is zo week als boter.