Ieder kind dat komt brengt zijn lepel mee.
Vaak gaat iets op het laatst nog fout.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Men moet eerst zorgen voor zijn moeders kind.
- Hij heeft kind noch kraai.
- Elk kind brengt duizend gulden mee.
- Een kind kan de was doen.
- Een kind geen kind.
- Dat is een kind van Laban.
- Een kind van Ninive.
- Het is een kind van Ninive.
- Een kind om een boodschap sturen.
- Een kind in de boosheid.
- Een kind des doods.
- Hij is er als kind aan huis.
- Het kind bij de naam noemen.
- Hij is het kind van de rekening.
- Mijn kind schoon kind! Iedereen is blij met wat hij heeft.
- Het kind sliep als een roos.
- Een goed kind dat naar zijn vader aardt.
- Het kind is de vader van de man.
- Een kind met een waterhoofd.
- Het kind zette een keel op.
- Vrij je buurmans kind dan weet je wat je vindt.
- Hij is geboren met een zilveren lepel in de mond.
- Hij heeft de lepel neergelegd.
- Hij is bij de lepel.
- Ieder huisje heeft een deurtje.
- Ieder huwelijk kent zo zijn problemen.
- Hij moet ieder dubbeltje drie keer omkeren.
- Het kleed van een weduwe is lang; ieder trapt er op.
- Ieder moet zijn koeien wachten.
- Ieder bakt zijn koek zoals hij hem eten wilt.
- Ik kom niet voor ieder wissewasje.
- Ieder kwartier heeft zijn manier.
- Ieder land heeft zijn trant.
- De liefde tot zijn land is ieder aangeboren.
- Ieder zijn meug.
- Ieder is zichzelf het naast.
- Ieder oortje brengt zijn gierigheid.
- Ieder maakt het schoon voor zijn deur.
- Elk [Ieder] wat van de stokvis.
- Ieder zijn vak.
- Als ieder zijn vloer keert is het in alle huizen schoon.