Je moet de hand in eigen boezem steken.
Je moet de oorzaak van de fout niet bij de ander maar bij jezelf zoeken.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Wie het altaar bedient moet van het altaar leven.
- Hij moet het anker kappen.
- De groten moeten van de kleine azen.
- Men moet het aan de balk schrijven.
- Die bang is voor de bramen moet uit het bos blijven.
- Barbertje moet hangen.
- Men moet zijn bed maken zoals men slapen wil.
- Het beestje moet een naam hebben.
- Je moet de bijl aan de wortel leggen.
- Wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten.
- Moet is een bitter kruid.
- De boer moet weten wat de boter kost.
- Men moet de boom buigen als hij jong is.
- Jonge boompjes moet men buigen.
- Die aan boord is moet meevaren.
- Wat bovenin de zak zit moet er het eerst uit.
- Hij moet met de bril op naar het wiegtouw zoeken.
- Is de brok groot men moet er de mond naar zetten.
- Hij moet in de bus blazen.
- Je moet de daad bij het woord voegen.
- Je moet ook aan de dag van morgen denken.
- Men moet de dag niet vóór de avond prijzen [loven].
- Dat moet men van de daken prediken.
- Het voor de deuren van de hel moeten weghalen.
- Een dode en een bruid moeten vlug de deur uit.
- Hij moet droog brood eten.
- Wie met de Duivel gescheept is moet met hem over.
- Men moet eerst sparen Wil men vergaren.
- Men moet eerst door de rijstebrijberg heen.
- Men moet eerst zorgen voor zijn moeders kind.
- We moeten eerst door de rijstebrijberg.
- Iedereen moet zichzelf erkennen.
- Wie mee eten wil moet ook mee dorsen.
- Men moet eten wat de kok schaft.
- Men moet eten wat men lust en lijden wat men kan.
- Ezel geboren moet ezel sterven.
- Van je familie moet je het hebben.
- Hij moet een flink bedrag ophoesten.
- Die zijn gat verbrandt die moet op de blaren zitten.
- Men moet een gegeven paard niet in de bek zien.
- Een gegeven paard moet men niet in de bek zien.
- Een leugenaar moet een goed geheugen hebben.
- Het gelag moeten betalen.
- Geld moet rollen.
- Het geld blijft in de wereld en wij moeten er uit.
- Om geleerd te zijn moet men ter schole gaan.
- Die geleerd wil worden moet vroeg opstaan.
- Men moet de gelegenheid bij de haren grijpen.
- Hij moet er aan geloven.
- Zoals het geknipt is moet het genaaid worden.
- Die wilt geprezen worden moet sterven.
- God spijst de vogels maar ze moeten er om vliegen.
- Ik moet er haar of pluimen van hebben.
- Hij moet zijn hand in de zak steken.
- Zijn hand op moeten houden.
- Een mens moet zijn handen kunnen gebruiken.
- Men moet met handen en niet met manden zaaien.
- Ik moet er haring of kuit van hebben.
- Dat moet zijn hart ophalen.
- Elk moet haspelen volgens het garen dat hij heeft.
- Onze Lieve Heer moet zijn getal hebben.
- Wat de heren wijzen moeten de gekken prijzen.
- Het hooi moet het paard niet volgen.
- Die niet horen wil moet voelen.
- Wie niet horen wil moet voelen.
- Zij moeten op een houtje bijten.
- Je moet huilen met de wolven in het bos.
- In huis moet de man de baas zijn.
- Hij moet ieder dubbeltje drie keer omkeren.
- Men moet het ijzer smeden als het heet is.
- Die jong rijdt moet oud lopen.
- Wie jong rijdt moet oud lopen.
- Je moet het kaf van het koren scheiden.
- Het kalf moet uit zijn natuur dansen.
- Men moet de kat niet aan de kaas laten komen.
- Men moet de kat niet bij het spek zetten.
- Hij moet van de kei gesneden worden.
- Men moet de kerk midden in het dorp laten.
- Die de kern wil smaken moet eerst de note kraken.
- Je moet kiezen of delen.
- Kindermaat en kalvermaat moet men weten.
- Die knollen wil eten moet Sint-Laurens niet vergeten.
- Ieder moet zijn koeien wachten.
- Hij moet zijn koffers pakken.
- Koken moet kosten.
- Zijn haan moet altijd koning kraaien.
- Zijn haan moet altijd koning kraaien.
- De kop moet het gat verkopen.
- De jongste bedelaar moet de korf dragen.
- Van twee kwaden moet men het beste kiezen.
- Lachen moet je leren schreien komt vanzelf.
- Dat moet men met een lantaarntje zoeken.
- Men moet leven en laten leven.
- Men moet zijn licht niet onder de korenmaat zetten.
- Een meisje dat fluit moet het huis uit.
- Wie 's nachts vist moet overdag netten drogen.
- Ge moet uw ogen of uw beurs open doen.
- Men moet een ongeluk geen bode zenden.
- Ergens voor moeten opdraaien.
- Wie niet oud wil worden moet zich jong ophangen.
- De jongen kunnen de ouden moeten sterven.
- Het paard moet tot de kribbe komen.
- Hij moet de paarden in het gat kijken.
- Hij moet de pap koelen.
- Waar het peerd gebonden is moet het eten.
- Hij moet pissen als een postpaard.
- Hij moet de pot dekken.
- Men moet de prikken levend houden.
- Tegen moeten is geen respijt.
- Zij moeten de riem toehalen.
- Men moet roeien met de riemen die men heeft.
- Als er twee ruilen moet er één huilen.
- Wie de ruiten breekt moet ze betalen.
- De ruwe bolster moet er bij hem vanaf.
- Daar men mee scheep is moet men mee varen.
- Daar men voor scheep komt moet men voor varen.
- Waar men voor scheep komt moet men varen.
- Die scheep is moet varen.
- Hij moet schijten als een reiger.
- Hij moet schot en lot betalen.
- Het schuurtje moet bij het huisje blijven.
- Hij moet slim zijn die vos heet.
- Het spel moet zijn gerechtigheid hebben.
- Hij moet springen of banen.
- De beste paarden moeten op stal gezocht worden.
- Wie niet sterk is moet slim zijn.
- De zijlen moeten strijken.
- Men moet het takje buigen als het jong is.
- Men moet zijn talenten niet begraven.
- Oude lieden moeten het met de tanden houden.
- Men moet zijn tempel altijd goed onderhouden.
- Men moet teren dat het morgen niet mag deren.
- Je moet de tering naar de nering zetten.
- Het tij gaat zijn keer het past op prins noch heer Je moet de gelegenheid benutten als hij komt.
- Hij moet toch even zijn ogen verklaren.
- Trouw moet blijken.
- Je moet uitkijken dat je niet wordt opgelicht.
- Deze vaart moet gevaren zijn.
- Het is nog niet in het vaatje waar het in zuren moet.
- Die een varken is moet in het schot.
- Vis moet zwemmen.
- De vlam moet binnen het dak blijven.
- Men moet vossen met vossen vangen.
- De laatste schuit moet ook vracht hebben.
- Je moet een vrouw niet uit laten gaan.
- Men moet het vuur onder de as zoeken.
- Die vuur wilt hebben moet de rook verdragen.
- Het walletje moet bij het schuurtje blijven.
- Die op het water is moet varen.
- Hij moet werken zonder genade.
- Een mens moet werken voor de brok en voor de rok.
- Men moet werken zolang het dag is.
- Je zult moeten werken voor de kost.
- Men moet weten te lichten en te zwaren.
- Hij moet er bij wezen als er een kater gelubd wordt.
- De oudste moet de wijste wezen.
- Die winnen wil moet wagen.
- Die niet wit en wilt worden moet uit de molen blijven.
- Men moet zeilen terwijl de wind waait.
- Wat de zeug doet moeten de biggen ontgelden.
- Je moet zorgen dat je voor de bui binnen bent.
- De bink steken.
- Een boom in brand steken.
- Iemand een teen onder zijn broek steken.
- De broodkruimels steken hem.
- De broodkruimels steken hem.
- De gek steken met iets of iemand.
- De hand in eigen boezem steken.
- Zijn hand in een wespennest steken.
- De handen uit de mouwen steken.
- Iemand een hart onder de riem steken.
- De hoofden [koppen] bij elkaar steken.
- Horzels steken niet en hommels doden niet.
- Iets achter de kiezen steken.
- Iemand in de kleren steken.
- Je kop boven het maaiveld steken.
- Zijn kop in 't zand steken.
- Ze hebben de koppen in één zak gestoken.
- Iemand naar de kroon steken.
- Ergens zijn krukken tussen steken.
- In een kwaad vel steken.
- zijn moeders huis in brand gestoken.
- De naald in het spek steken.
- Iemand in het pak steken.
- Iemand een pluim op de hoed steken.
- Iemand in de put steken.
- Een spaak [stok] in het wiel steken.
- Daar is geen hand aan te steken.
- Hij kan een stok in zijn keel steken.
- Ergens een stokje voor steken.
- Iemand een veer op de hoed [in de broek] steken.
- Iemand een veer in zijn kont steken.
- Hij reageerde als door een wesp gestoken.
- De woorden bleven hem in de keel steken.
- Iemand in de zak steken.
- Iets in zijn zak steken.
- In zee steken.
- Een steen in zijn boezem dragen.
- Hij broedt een slang in zijn boezem.
- Hij houdt de duim aan de hand.
- Hij heeft een gat in zijn hand.
- Een gat in de hand hebben.
- Dat valt mij geducht uit de hand.
- Iets met één hand kunnen doen.
- Ik heb hem in de hand.
- Hij heeft er de hand in gehad.
- Hij heeft de hand mee in het spel.
- Van hoger hand.
- Hij houd de hand op zijn zak.
- Van iemands hand vliegen.
- Iemand iets aan de hand doen.
- Iemand iets in de hand stoppen.
- Steek je hand niet tussen de schors en de boom.
- Hij leeft van de hand in de tand.
- Hij is daar over de hand.
- Hij sloeg de hand aan zichzelf.
- Dat ligt voor de hand.
- Hij is zwaar op de hand.
- Met de hand op het hart.
- Mijn hand steek ik daar niet voor in het vuur.
- Van de hand tot de mond valt de pap op de grond.
- Iemand naar zijn hand zetten.
- Kort van hand zijn.
- De hand op iets leggen.
- Iemand de hand boven het hoofd houden.
- Mans hand boven.
- Dat is mij in de hand gevallen.
- Met de hand naar de hemel reiken.
- De hand met iets lichten.
- De hand op de mond leggen.
- De hand aan de ploeg slaan.
- Elkaar de hand reiken.
- Iemand de hand reiken.
- Hand- en spandiensten verrichten.
- Tussen hand en tand wordt een ding wel te schand.
- Van de hand in de tand leven.
- Onder de hand verkopen.
- Een huwelijk met de linker hand.
- Dat is een kolfje naar zijn hand.
- Leg uw hand op uw hoofd en zie wat er onder staat.
- De laatste hand aan iets leggen.
- Nering zonder verstand Is schade voor de hand.
- Rap in [Vlug met] de hand rap in [vlug met] de tand.
- Schenken met de warme hand.
- Slak ten tand slak ter hand.
- Hij strijkt met zijn hand over zijn hart.
- Een helpende hand toesteken.
- IJver zonder verstand is schade voor de hand.
- Als men de vinger geeft neemt hij de hand.
- Dat ligt op de vlakke hand.
- Des vorsten hand Is zo groot als het land.
- Maak eens een vuist als je geen hand hebt.
- Vuur in de ene hand dragen en water in de andere.
- Iets met de warme hand weggeven.
- Ze werken elkaar in de hand.
- De winnende hand is mild.