De schaaf over iemand laten gaan.
Iemand een goede opvoeding geven.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Met een auto over de weg blazen.
- Hij is de berg over.
- Over de bezem getrouwd zijn.
- Het over een andere boeg gooien.
- Een boekje over iemand open doen.
- Iemand over de brug helpen.
- De bui over laten drijven.
- Wie met de Duivel gescheept is moet met hem over.
- De gal loopt hem over.
- Het geld over de balk smijten [gooien].
- Het geld over de balk gooien.
- Hij laat Gods water over Gods akker lopen.
- Hij is daar over de hand.
- Zich er geen grijze haren over laten groeien.
- Waar het hart van vol is vloeit de mond van over.
- Iemand over de hekel halen.
- Iemand over het hoofd hangen.
- Iets over het hoofd zien.
- Ergens zijn hoofd over klauwen.
- Over de kling jagen.
- Waar het hart van vol is loopt de mond van over.
- Over koetjes en kalfjes praten.
- Hals over kop.
- Over de kop gaan.
- Ergens een kruis over maken.
- Ergens over kwijlen.
- Dat gaat over land en zand.
- Het was of hem een luis over de lever liep.
- De maat loopt over.
- De mast over boord zeilen.
- Mans moer Is de Duivel over de vloer.
- Iemand over het paard tillen.
- Kleine potjes lopen gauw over.
- Hij is met de Prins over de Maas geweest.
- Zij zijn over de puthaak getrouwd.
- Als één schaap over de dam is volgen er meer.
- Het loopt over veel schijven.
- Iemand over de schouder aanzien.
- Ergens een sluier over gooien.
- Over smaak valt niet te twisten.
- Dat was een snee over zijn gezicht.
- Haal er de spons maar over.
- Hij strijkt met zijn hand over zijn hart.
- Ergens over struikelen.
- Iemand over de tong halen.
- De fiolen van toorn over iemand uitstorten.
- Twee over één is moorden.
- Ergens over vallen.
- Hij is vel over been.
- Iemand het vel over de oren halen.
- Vertellen over de bloemetjes en de bijtjes.
- Als hij over hem viel zou hij hem nog niet herkennen.
- Zijn vleugels over iemand uitbreiden.
- Hij heeft de vogel over het touw laten gaan.
- Hij heeft veel volk over de vloer.
- Als de vriendschap te groot is loopt ze over.
- Zijn wagen rolt over een zandweg.
- Hij laat het water over de dijk lopen.
- Ergens de Franse zweep over leggen.
- Zij gaan als zwijnen aan de bak.
- Voor de bijl gaan.
- Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
- Zij gaan gearmd naar de brand.
- Uit je dak gaan.
- Daarvan gaan er dertien in een dozijn.
- In de lange dienst gaan.
- Dood gaan we allemaal.
- Leert eerst gaan eer gij op uw hoofd wilt staan.
- Om gajes gaan.
- Om geleerd te zijn moet men ter schole gaan.
- Naar de haaien gaan.
- Geen baren gaan hem te hoog.
- Op het huisje gaan.
- Er gaan meer kinderen dood dan ouderen.
- Met de kippen op stok gaan.
- Wie de klok luidt kan niet in de processie gaan.
- Door de knieën gaan.
- Naar kooi gaan.
- De kreeftengang gaan.
- Op de lappen gaan.
- Iemand om de lever gaan.
- Iemand te lijf gaan.
- Om een luchtje gaan.
- Ze gaan aan hetzelfde euvel mank.
- Met manken leert men kreupel gaan.
- Recht door zee gaan.
- Ergens met de roffel overheen gaan.
- Daar gaan koppen rollen.
- Op rozen gaan.
- Er gaan veel makke schapen in één hok.
- Naar school gaan om het jufferen te leren.
- Schoot gaan.
- Met zijn spot naar bed gaan.
- Dat zal een behoorlijke tijd gaan duren.
- Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan.
- Daarvan gaan er twaalf in een dozijn.
- De leukste meisjes gaan niet vaak uit.
- Daar gaan klappen vallen.
- Via Rome naar Parijs gaan.
- Er gaan niet veel vrienden in een klein huis.
- Je moet een vrouw niet uit laten gaan.
- Op de vuist gaan.
- Iets als de wiedeweerga gaan doen.
- Onder de wol gaan.
- Met iemands woorden naar de markt gaan.
- De zaken gaan voor het meisje.
- Met iemand in zee gaan.
- Om zeep gaan.
- Onder zeil gaan.
- Een zwaard zal door uw ziel gaan.
- Aan de zwier gaan.
- Een beer laten.
- De boel de boel laten.
- Dom volk en varkens laten zich slecht drijven.
- Iets laten doodbloeden.
- Het erf voor de pacht laten liggen.
- Hij heeft de gelegenheid laten glippen.
- Iemand in zijn geloof laten.
- Het getij laten verlopen.
- Dat zullen wij God en de molenaar laten scheiden.
- Iemand de hakken [hielen] laten zien.
- Het kastje bij het muurtje laten blijven.
- Zij heeft de kat aan de kaas laten komen.
- Men moet de kat niet aan de kaas laten komen.
- Men moet de kerk midden in het dorp laten.
- Iemand zijn koffer niet laten kruien.
- Iemand in de kou laten staan.
- De rode haan laten kraaien.
- Iets op de lei laten schrijven.
- Hij heeft het lelijk laten liggen.
- Men moet leven en laten leven.
- Het leven laten.
- Hij liet het in de lap hangen.
- Zij lieten zich niet onbetuigd.
- Iemand links laten liggen.
- Iets heen laten lopen.
- Iets in het midden laten.
- Mozes zal Aäron niet met het volk laten begaan.
- Iemand in de pekel laten.
- Iets de revue laten passeren.
- Iemand het rijk alleen laten.
- Iemand in de saus laten zitten.
- Iets laten schieten.
- Iemand laten stikken [barsten].
- Hij heeft de teugels laten glippen.
- De teugels laten schieten.
- De riemen laten vallen.
- Hij moest er een veer laten.
- Iemand de vrije teugel laten.
- Iemand laten waaien.
- Iemand in zijn waarde laten.
- Zijn wieken laten hangen.
- Een zaak laten zakken.
- Iemand laten zakken.