Die hem tussen vuur en stro zet brandt geerne.
Als je het gevaar opzoekt zal je daaraan ook sterven.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Tussen de deuren komen.
- Hij staat daar als een ezel tussen twee oppers hooi.
- Dat gebeurde tussen neus en lippen door.
- Het is haat en nijd tussen hen.
- Steek je hand niet tussen de schors en de boom.
- Tussen hand en tand wordt een ding wel te schand.
- Hij heeft met zijn hoofd tussen de draaideur gezeten.
- Het is koek en ei tussen die twee.
- Tussen kop en staart zit de beste vis.
- Ergens zijn krukken tussen steken.
- Tussen neus en lippen door.
- Iemand spreken tussen de oren van een turfmand.
- Hij vertrekt met de staart tussen zijn benen.
- Hij vertrok met de staart tussen zijn benen.
- Hij is tussen twee vuren geraakt.
- Het is een verschil als tussen kussen en geselen.
- Tussen waarheid en leugen ligt een glibberig pad.
- Tussen doen en zeggen lange mijlen leggen.
- Hij is tussen zwijn en big.
- Dat hangt aan elkaar als gehakt stro.
- Iemand op het stro helpen.
- Stro op de kist leggen.
- Hij is met de stro te trekken.
- Met tijd en stro rijpen de mispels.
- Vuur en stro dient niet alzo.
- Witte peerden eisen veel stro.
- Hij zet een gezicht als drie dagen slecht weer.
- Hij zet een gezicht als een oorworm.
- Hij zet de kerk op de toren.
- Hij zet de muts opzij.
- Hij zet de puntjes op de i.
- Hij zet zijn schuurdeur open.
- Hij zet de spat er in.
- In een zet en een wet.
- Hij zet een zandwinkeltje op.
- Aan zet zijn.
- Dat zet geen zoden aan de dijk.
- Mijn hand steek ik daar niet voor in het vuur.
- Hoogmoed en vrede is water en vuur.
- De kastanjes voor iemand uit het vuur halen.
- Hij stookt kwaad vuur.
- Een land te vuur en te zwaard verwoesten.
- Dat was olie op het vuur.
- Daar staat een pot te vuur.
- De pot gaat te vuur.
- Daar staat een potje op het vuur.
- De tang ligt in het vuur.
- Hij heeft verschillende ijzers in het vuur.
- Beter doorhet vuur te vliegen dan er door te kruipen.
- Vuil water blust ook vuur.
- Die te dicht bij het vuur zit verbrandt zijn knoesels.
- Die het dichtst bij het vuur zit warmt zich het best.
- Men moet het vuur onder de as zoeken.
- Geen rook zonder vuur.
- Die vuur wilt hebben moet de rook verdragen.
- Het vuur aanblazen.
- Vuur in de ene hand dragen en water in de andere.
- Iemand het vuur aan de schenen leggen.
- Zich het vuur uit de sloffen lopen.
- Met vuur spelen.
- Vuur en liefde trekken sterk en beletten menig werk.
- Hij is in het vuur verguld.
- Vuur en vlam spuwen.
- Vuur bij het vlas brand wonder ras.
- Vuur aan wal is nog geen baken.
- Het is water en vuur.
- Waar het werk bij het vuur ligt is brand te vrezen.
- Die geerne zijn huis verkoopt versiert zijn gevel.