Recht door zee gaan.
Eerlijk te werk gaan.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Zij gaan als zwijnen aan de bak.
- Voor de bijl gaan.
- Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
- Zij gaan gearmd naar de brand.
- Uit je dak gaan.
- Daarvan gaan er dertien in een dozijn.
- In de lange dienst gaan.
- Dood gaan we allemaal.
- Leert eerst gaan eer gij op uw hoofd wilt staan.
- Om gajes gaan.
- Om geleerd te zijn moet men ter schole gaan.
- Naar de haaien gaan.
- Geen baren gaan hem te hoog.
- Op het huisje gaan.
- Er gaan meer kinderen dood dan ouderen.
- Met de kippen op stok gaan.
- Wie de klok luidt kan niet in de processie gaan.
- Door de knieën gaan.
- Naar kooi gaan.
- Over de kop gaan.
- De kreeftengang gaan.
- Op de lappen gaan.
- Iemand om de lever gaan.
- Iemand te lijf gaan.
- Om een luchtje gaan.
- Ze gaan aan hetzelfde euvel mank.
- Met manken leert men kreupel gaan.
- Ergens met de roffel overheen gaan.
- Daar gaan koppen rollen.
- Op rozen gaan.
- De schaaf over iemand laten gaan.
- Er gaan veel makke schapen in één hok.
- Naar school gaan om het jufferen te leren.
- Schoot gaan.
- Met zijn spot naar bed gaan.
- Dat zal een behoorlijke tijd gaan duren.
- Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan.
- Daarvan gaan er twaalf in een dozijn.
- De leukste meisjes gaan niet vaak uit.
- Daar gaan klappen vallen.
- Via Rome naar Parijs gaan.
- Hij heeft de vogel over het touw laten gaan.
- Er gaan niet veel vrienden in een klein huis.
- Je moet een vrouw niet uit laten gaan.
- Op de vuist gaan.
- Iets als de wiedeweerga gaan doen.
- Onder de wol gaan.
- Met iemands woorden naar de markt gaan.
- De zaken gaan voor het meisje.
- Met iemand in zee gaan.
- Om zeep gaan.
- Onder zeil gaan.
- Een zwaard zal door uw ziel gaan.
- Aan de zwier gaan.
- Hij is van de rechte koers afgedwaald.
- Geld geweld en gunst breken recht zegel en kunst.
- Ze leven slecht en recht.
- Zij leven recht en slecht.
- Proberen is het naaste recht.
- Hij heeft het recht met voeten getreden.
- Hij is niet recht [goed] snik.
- Hij is recht in zijn element.
- Het recht krommen.
- Het recht is daar verbogen.
- Hij kan zijn roer niet recht houden.
- Zijn roer recht houden.
- De vrouw heeft één recht en dat is het aanrecht.
- De wagen gaat daar niet recht.
- Hij is zo rijk als de zee diep is.
- Een schip op het strand een baken in zee.
- Talrijk als het zand der zee.
- Dat wast al het water van de zee niet af.
- Het water loopt altijd naar de zee.
- Water in zee [de Rijn] dragen.
- Het is water naar de zee dragen.
- Op een stille zee kan iedereen stierman zijn.
- Wie zee houdt wint de reis.
- De zee is altijd zonder water.
- Het is een zee om uit te drinken.
- In zee steken.