Zij gelijken op elkaar als twee druppels water.
Zij lijken heel erg op elkaar.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Elkaar de bal toespelen.
- Bier en barmhartigheid komen bij elkaar.
- De eindjes aan elkaar knopen.
- Het hangt aan elkaar als los [droog] zand.
- Als je elkaar tegenwerkt dan wordt het niets.
- Dat hangt aan elkaar als gehakt stro.
- Zij zijn aan elkaar gewaagd.
- Zij hebben elkaar een kusje [zoentje] gegeven.
- Van elkaar meugen ze niet; bij elkaar deugen ze niet.
- Ze hebben het met elkaar aan de stok.
- Zij hebben elkaar zielslief.
- Met geld kun je van alles voor elkaar krijgen.
- Zij gelijken elkaar op een duit.
- Elkaar de hand reiken.
- Je kunt hen niet bij elkaar stallen.
- De hoofden [koppen] bij elkaar steken.
- Ze kaatsen elkaar de ballen toe.
- Hij houdt zijn kaken dicht op elkaar.
- Hij hangt van leugens aan elkaar.
- Rijkdom en een dubbeltje kennen elkaar.
- Het spat uit elkaar als een zeepbel.
- Twee kwade honden bijten elkaar niet.
- Twee kraaien pikken elkaar de ogen niet uit.
- Twee varkens in één hok groeien naar elkaar.
- Twee vossen kunnen elkaar niet bedriegen.
- Zo ver van elkaar als hemel en aarde.
- Zij vliegen elkaar in de haren.
- Ze werken elkaar in de hand.
- Zij houden zielsveel van elkaar.
- Hij is bang zich aan koud water te branden.
- Veel beekjes maken een groot water.
- Hij is weer boven water gekomen.
- Uit zuivere bronnen vloeit zuiver water.
- Geen water is hem te diep.
- Hij is verdronken eer hij water gezien heeft.
- Hij verdient geld als water.
- Geld in het water gooien.
- Dat is geld in het water smijten.
- Hij laat Gods water over Gods akker lopen.
- Hij heeft hoog water.
- Hij loopt met hoog water.
- Hoogmoed en vrede is water en vuur.
- Waar kikkers zijn daar is ook water.
- Een kring om de zon brengt water in de ton.
- Loop niet in het water.
- Dat staat als een paal boven water.
- Hij is zo rijk als het water diep is.
- Spijkers op laag water zoeken.
- Hoe stiller water hoe dieper boom.
- Het is een storm in een glas water.
- In troebel water is het goed vissen.
- Uiteindelijk komt de waarheid altijd boven water.
- Hij is zo vlug als water.
- Hij is zo vals als het schuim op het water.
- Vuil water blust ook vuur.
- Vuur in de ene hand dragen en water in de andere.
- Dat wast al het water van de zee niet af.
- Hij laat het water over de dijk lopen.
- Hij is onder water.
- Die op het water is moet varen.
- Hij spaart het water.
- Iets valt in het water.
- Die het water deert die het water keert.
- Zonder water draait de molen niet.
- Het water loopt altijd naar de zee.
- Het water komt op de dijk.
- Het water komt aan de lippen.
- Het is water en vuur.
- Water in de wijn doen.
- Dat is water en wind.
- Water in zee [de Rijn] dragen.
- Het is water naar de zee dragen.
- Werp uw brood uit op water.
- De zee is altijd zonder water.
- Beloven en houden is twee.
- Zij heeft dek genoeg voor twee.
- Zij verstaan als twee dieven op een kermis.
- Met één dochter kan men geen twee zwagers maken.
- Hij staat daar als een ezel tussen twee oppers hooi.
- Er zijn veel ezels met twee benen.
- Een gewaarschuwd man [mens] geldt [telt] voor twee.
- Zij zijn twee handen op één buik.
- Wie twee hazen jaagt vangt er geen enkele.
- Hinken op twee gedachten.
- Er horen geen twee hanen op één erf.
- Hij laat zijn kaars aan twee kanten branden.
- Het is koek en ei tussen die twee.
- Die één kruis ontloopt ontmoet er twee.
- Van twee kwaden moet men het beste kiezen.
- Met twee maten meten.
- Het mes snijdt aan twee kanten.
- Ons Heer slaat nooit met twee roeden tegelijk.
- De pastoor doet geen twee missen voor één geld.
- Hij wil twee ruggen uit één varken snijden.
- Als er twee ruilen moet er één huilen.
- Een stuiver gespaard is er twee gewonnen.
- Hij heeft twee linkerhanden.
- Niemand kan twee heren dienen.
- Hij krijgt twee platten en een dunne.
- Hij slaat twee vliegen in één klap.
- Hij spreekt met twee monden.
- Hij is tussen twee vuren geraakt.
- Hij ziet er twee voor een.
- Twee over één is moorden.
- Als twee hetzelde doen is het nog niet hetzelfde.
- Twee zuivels op één brood geeft hongersdood.
- Twee geloven op één peul is één te veul.
- Het zijn twee handen op één buik.
- Het zijn twee handen op één buik.
- Dat zijn twee hoofden onder één kaproen.
- Twee joden weten wel wat een bril kost.
- Twee joden weten wat een bril kost.
- Twee kijven beide schuld.
- Dat zijn twee koetsiers op één dak.
- Twee harde stenen malen zelden fijn.
- Twee ogen zien meer dan één.
- Twee aan twee en de rest aan troepjes.
- Dat zijn twee schoenmakers in één pothuis.
- Twee vrouwen in één huis twee katten aan één muis.
- Twee zakken kunnen malkaar niet drogen.
- Dat is vers twee.
- Hij wil van twee wallen eten.
- Zeggen en doen is twee.
- Dat is zo zeker als twee keer twee vier is.
- Kwade wijven zijn zonder gelijken.