Spreekwoorden van A tot Z

Hij is een gast die niet hoeft te betalen voor zijn eten.

Hij eet met zijn vingers.

Hij eet maar heeft helemaal geen trek.

Het zal slecht met hem aflopen.

Hij eet erg veel.

Hij gaat naar het toilet.

Hij gaat dood.

Hij gaat een tukje doen.

Hij rent hard weg.

Ergens kwaad naar toe gaan om ze flink de waarheid te vertellen.

Hij gaat vroeg slapen.

Hij gaat op inbrekerspad.

Hij doet het niet goed.

Hij krijgt alle opbrengsten.

Hij houdt het beste voor zichzelf.

Hij krijgt een pak rammel.

Hoewel hij hard zijn best doet gaat het financieel steeds slechter met hem.

Hij is onvoorzichtig bezig.

Hij doet precies wat er van hem wordt verlangd.

Hij is niet rustig.

Hij gaat hevig tekeer.

Hij doet iets dat hij officieel niet mag doen.

Hij ging dood.

Hij weet in een moeilijke situatie zijn mensen goed aan te sturen.

Hij heet Jan.

Hij geeft daar de instructies.

Hij heeft de moed verloren.

Hij slaat er flink op.

Hij loopt erg hard.

Hij weet dat hij dat niet kan.