Spreekwoorden op trefwoord hebben
Een aal bij de staart hebben.
Aan iets bezig zijn dat bijna zeker zal mislukken.
Een appeltje voor de dorst hebben.
Opzij gelegd geld hebben voor moeilijke tijden.
Een appeltje met iemand te schillen hebben.
Wraak nemen of ter verantwoording roepen van iemand voor iets wat hij niet goed heeft gedaan.
Balken onder de ogen hebben.
Wallen onder de ogen hebben.
Het beestje moet een naam hebben.
Je moet overal een naam aan kunnen geven om duidelijk te maken waarover het gaat.
De bocht hebben.
Dronken zijn.
Zo men het boomken kweekt zal men het hebben.
Je moet kinderen goed opvoeden.
Een boontje voor iemand hebben.
Verliefd zijn op iemand.
Boter op je hoofd hebben.
Anderen iets verwijten terwijl je zelf hetzelfde verweten kan worden.
Een boterbriefje hebben.
Een trouwbewijs hebben.