Spreekwoorden van A tot Z

Hij is heel erg onder de indruk van drugs.

Hij is heel erg gemeen.

Hij is ten dode opgeschreven.

Hij is heel erg dik.

Hij is erg bijdehand.

Hij doet nors.

Hij heeft erg veel vrijheid.

Hij laat zich gemakkelijk overhalen.

Hij doet of hij veel weet maar hij weet er juist weinig van.

Hij is heel erg wijs.

Hij denkt alles het beste te weten.

Hij denkt dat hij alles beter weet.

Hij is ladderzat.

Hij is erg ziek.

Hij is slimmer dan je op het eerste gezicht zou denken.

Hij kent geen barmhartigheid.

Hij is zonder gebreken.

Hij zal gestraft worden.

Hij ziet vaak alleen de problemen.

Hij wil alles zelf houden.

Hij kan goed praten.

Hij kan een lastig karwei aan.

Dat is te zwaar voor hem.

Hij redt zich wel.

Hij heeft niets te eten.

Hij mag daar meer dan anderen.

Hij kan dat erg goed.

Hij strooit met geld.

Hij is eigenwijs.

Hij zegt niemand gedag.