Spreekwoorden van A tot Z

Hij heeft honger.

Hij is een stotteraar.

Hij doet zich harder voor dan hij is, als het erop aankomt heeft hij snel medelijden.

Hij is erg sterk.

Hij heeft een smal en langwerpig hoofd.

Hij heeft veel geld.

Hij heeft teveel gedronken.

Hij is een wilde.

Hij heeft aansporing nodig.

Hij heeft last van een kater.

Zijn geld is op.

Als hij op bezoek is weet hij nooit wanner hij weer naar huis moet gaan.

Hij is weggevlucht.

Hij heeft teveel gedronken.

Hij heeft last van een verkoudheid.

Hij doet bijdehand.

Hij heeft teveel gedronken.

Je kunt hem niet vertrouwen.

Hij heeft teveel gedronken.

Hij heeft een slechte aard.

Hij is erg onhandig.

Hij laat voortdurend winden.

Hij is niet dom meer.

Hij is dom.

Hij is dom.

Hij heeft een pak rammel gekregen.

Hij weet waar hij aan toe is.

Hij heeft overal kritiek op.

Hij weet en kan veel.

Hij is verwaand.