Spreekwoorden van A tot Z

Hij stond verstijfd van schrik.

Hij zag er teneergeslagen uit.

Hij sloeg een gek figuur.

Hij probeert een ruzie uit te lokken.

Hij komt voor zichzelf op.

Hoewel hij het er niet helemaal mee eens is stemt hij toch toe.

Hij weet niet wat te doen.

Hij is steenrijk.

hij loopt in gedachte over straat.

Hij rent zo hard mogelijk.

Hij trekt een zuur gezicht.

Hij kijkt heel erg ontevreden.

Hij vraagt zich af hoe het in de toekomst verder zal gaan.

Hij kwam er het slechtste vanaf.

Hij wordt niet voor vol aangezien.

Hij gehoorzaamt zijn bazen.

Het gaat hem goed.

Hij is neuswijs.

Hij geeft hem een flink pak rammel.

Hij valt in het water.

Hij heeft een onverwachte meevaller.

Hij past niet binnen de groep.

Hij is heel erg mager.

Hij ziet vijanden die er niet zijn.

Er is geen vijand maar hij vecht tegen een denkbeeldige vijand.

Hij komt op voor zijn eigen zaak.

Hij negeert dat op een onbeleefde manier.

Hij krijgt tot zijn teleurstelling niets.

Hij verdient erg goed.

Hij verdient heel erg weinig.