Spreekwoorden van A tot Z

Hij had het verkeerd.

Hij stond voor schut door een hele domme fout.

Hij was zeer verbaasd.

Hij loopt met hem te slijmen.

Hij begrijpt er niets van.

Hij leeft royaal op andermans kosten.

Hij is een opschepper.

Zijn rekening is te hoog.

Hij wast zich zelden.

Hij was woest.

Hij vertelt halve waarheden om ergens onderuit te kunnen komen.

Hij neemt veel risico.

Hij geeft hem telkens hoop maar is meedogenloos.

Hij verveelt zich.

Hij maakt een goede beurt bij anderen met geld dat niet van hem is.

Hij heeft alle aandacht.

Hij is niet normaal.

Hij spreekt in schrijftaal.

Hij doet zich beter voor dan hij is.

Wat hij zegt is niet te begrijpen.

Tegen de een zegt hij wat anders als tegen de ander; je kunt hem dus niet vertrouwen.

Hij zegt waar het op staat.

Hij is erg vrolijk.

Hij gaat zonder samenhang van het ene onderwerp op het andere over.

Hij kijkt wezenloos voor zich uit.

Hij is heel erg verbaasd.

Hij kijkt sip.

Hij staat als een voorzichtig mens bekend.

Hij hoeft zich niet aan de regels te houden.

Hij weet niet wat hij moet kiezen.