Spreekwoorden op trefwoord leggen
Iets aan banden leggen.
Paal en perk stellen.
Je moet de bijl aan de wortel leggen.
Je moet de oorzaak van het probleem aanpakken.
Botje bij botje leggen.
Iedereen levert een gelijke kleine bijdrage.
Iemand in de doeken leggen.
Iemand voor het lapje houden.
De hand op iets leggen.
Iets aantrekkelijks weten te bemachtigen.
De hand op de mond leggen.
Iets niet doorvertellen.
Op iemands handen leggen.
Controleren of iemand wel eerlijk handelt.
Iemand het hoofd voor de voeten leggen.
Iemand onthoofden.
Hutje bij mutje leggen.
Gezamelijk geld verzamelen om iets te kunnen doen.
Iemand lagen leggen.
Iemand stiekem proberen te benadelen.