Een klein schip doet een groot schip zinken.
Door een klein foutje kan een grote catastrofe ontstaan.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- April doet wat hij wil.
- Hij is eigenwijs en doet domme dingen.
- Des enen kwel doet de ander wel.
- Hij spreekt als een engel maar doet als een bengel.
- Hij doet het enkel voor de leus.
- Een gedwongen eed doet God leed.
- De liefde doet veel het geld doet het al.
- Het geld doet alle deuren open.
- Geliefdes kijven doet liefde bedrijven.
- Doe uw best God doet de rest.
- God geeft het dubbel weer als men goed doet.
- Dat doet je hart eer aan.
- Hoop doet leven.
- Kiezen doet verliezen.
- Wie kwaad doet kwaad ontmoet.
- Kwaad gezelschap doet dolen.
- Daar doet de lommerd geen geld op.
- Gissen doet missen.
- De morgen doet het werk.
- De pastoor doet geen twee missen voor één geld.
- Het snoeien doet bloeien.
- Sparen doet garen.
- Vaak doet iedereen in het begin extra zijn best.
- Verandering van weide doet de koeien goed.
- Verandering doet leven.
- Verandering van spijs doet eten.
- Goed voordoen doet verkopen.
- Zij doet een zalfje op zijn wond.
- Wat men zelf doet is bedankt en betaald.
- Wat de zeug doet moeten de biggen ontgelden.
- Veel beekjes maken een groot water.
- Boompje groot potertje dood.
- Kleine boompjes worden groot.
- Zij heeft de boter groot.
- Is de brok groot men moet er de mond naar zetten.
- Hij heeft het grof en groot.
- Kleine kinderen worden groot.
- Dat is groot laweit in een klein straatje.
- Een groot verzet rijden.
- Sparen is een groot inkomen.
- Een klein standje is een groot gemak.
- Des vorsten hand Is zo groot als het land.
- Als de vriendschap te groot is loopt ze over.
- Groot in de wapens klein in de beurs.
- Een groot woord houdt een kerel van de huid.
- Hij betaalt als het schip met geld komt.
- De ratten verlaten het zinkende schip.
- Daar is het roer van het schip.
- Daar komt een schip met zure appels.
- Een blinde passagier op het schip.
- Dat is geen zeil voor dat schip.
- Als het schip zinkt dan zinkt ook de lading.
- Zijn schip raakt in de lij.
- Als het schip zinkt zwemmen de ratten er uit.
- Het schip van Staat.
- Een schip met zure appels.
- Het is een schip van bijleg.
- Als het schip met geld komt.
- Het schip gaat naar de kelder.
- Een schip op het strand een baken in zee.
- Het schip der woestijn.
- Schoon schip maken.
- De wal keert het schip.
- Dat is klein bier.
- Dat is een grote parade maar een klein garnizoen.
- Klein gewin brengt rijkdom in.
- Hij denkt klein van iemand.
- Hij heeft maar een klein hart.
- Geen heilige zo klein of hij wil zijn kaarsje hebben.
- Iemand klein krijgen.
- Hij is klein van was.
- Grote lantaarn klein licht.
- Iets kort en klein slaan.
- Een ongeluk zit in een klein hoekje.
- Aan een klein vogelken past geen grote bek.
- Klein is de rouwe valt de oude koe dood.
- De tong is een klein lid.
- Een klein visje een zoet visje.
- Er gaan niet veel vrienden in een klein huis.
- Een klein winstje een zoet winstje.
- God laat ons zinken maar niet verdrinken.
- Het hart zinkt hem in de schoenen.
- De moed zinkt hem in de schoenen.
- Als de wijn zinkt zwemmen de woorden boven.