---

Hij staat daar in de mooiste kleren.

Hij is heel erg bang.

Hij hoeft zich geen zorgen te maken.

Het ziet er slecht voor hem uit.

Hij is populair.

Hij staat in de gunst bij zijn baas.

Men is hem gunstig gezind.

Hij is erg vroom.

Hij staat voor schut.

Hij weet niet wat te zeggen.

Hij staat in hoog aanzien.

Hij kan geen kant meer op; hij heeft geen alternatieven meer.

Hij is erg verrast.

Hij is onverzettelijk.

Hij heeft een stevige positie.

Hij is heel erg geschrokken.

Hij kijkt alsof hij gek is.

Hij is er zeer slecht aan toe.

Jij hebt een stomme fout begaan.

Wees niet hooghartig.

Hij is te goed van vertrouwen.

Je kunt altijd bij mij terecht.

De oostenwind is verradelijk.

Als je genoeg gegeten hebt dan ben je voldaan en tevreden.

Daar zijn we van af.

Steek de moord! Ik wens jou veel slechts.

Ontgoocheld staat hij daar.

Als je eenmaal een slechte naam hebt kom je daar niet meer van af.

Als je met slechte mensen omgaat ga je hun gedragingen overnemen.

Hij heeft slechte zin.