Hij zet een gezicht als drie dagen slecht weer.
Hij is erg kwaad.
Spreekwoorden met overeenkomstige trefwoorden
- Door de achterdeur weer binnenkomen.
- Het is een blikken pannetje zo koud en zo weer heet.
- De bolworm steekt hem weer.
- Hij is weer boven water gekomen.
- De draad weer oppakken.
- Hij heeft zijn gat weer volgezopen.
- God geeft het dubbel weer als men goed doet.
- Jaag een hond weg je krijgt een rekel weer.
- Een kat komt altijd weer op zijn poten terecht.
- Krijg het Lazerus [heen en weer].
- het steeds weer mislukken.
- het steeds weer mislukken.
- Hij speelt mooi weer van andermans geld.
- Morgen is [komt] er weer een dag.
- Noorderstof komt mooi weer of.
- Het ging het ene oor in en het andere weer uit.
- Dat paard zal mij niet weer slaan.
- Die zijn pap stort kan die niet allemaal weer oprapen.
- Ze spelen mooi weer van mijn geld.
- Hij krijgt zijn trekken wel weer thuis.
- Verloren eer keert moeilijk weer.
- Hij is vroeg in de weer.
- Je woorden worden weer thuisgebracht.
- Dat is een slecht begin.
- Dom volk en varkens laten zich slecht drijven.
- Het is een slecht dorp waar het nooit kerstmis is.
- het gaat hen nog niet zo slecht.
- het hen slecht.
- Ze leven slecht en recht.
- Zij leven recht en slecht.
- Het zal hem slecht vergaan.
- Met onbevaren volk is het slecht zeilen.
- Een slecht werkman beschuldigt altijd zijn geuig.
- Die alle dagen viert vraagt naar de zondag niet.
- Op alle dagen lopen.
- Het jaar heeft veel dagen en nog meer maaltijden.
- Hij is zat van dagen.
- In de dagen van Olim.
- Als de dagen lengen begint de winter te strengen.
- Zijn dagen zijn geteld.
- Gasten en vis blijven maar drie dagen fris.
- Tot in lengte van dagen.
- De lucht hangt nog vol dagen.
- Donkere morgens mooie dagen.
- Sneeuw op slik na drie dagen dik.
- Een stadspraatje duurt maar drie dagen.
- Na de andere week komen er veel mooie dagen.
- Met drie haasten.
- Drie keer verhuisd is één keer afgebrand.
- Hij moet ieder dubbeltje drie keer omkeren.
- Hij draagt de muts op drie haartjes.
- Hij had een gezicht van oude lappen.
- Hij heeft een gezicht als een prent.
- Op je gezicht.
- Hij trekt een gezicht als een oorworm.
- Hij trekt een gezicht als een bakje.
- Hij zet een gezicht als een oorworm.
- Hij is met zijn gezicht in de erwten gevallen.
- Uit iemands gezicht gesneden zijn.
- Hij heeft een grijns voor het gezicht.
- Dat is een mooi gezicht voor een kapotte ruit.
- Dat was een snee over zijn gezicht.
- Iemand de tien geboden in het gezicht zetten.
- Iemand de tien geboden op zijn gezicht zetten.
- Zijn ware gelaat [gezicht] tonen.
- Hij zet de kerk op de toren.
- Hij zet de muts opzij.
- Hij zet de puntjes op de i.
- Hij zet zijn schuurdeur open.
- Hij zet de spat er in.
- Die hem tussen vuur en stro zet brandt geerne.
- In een zet en een wet.
- Hij zet een zandwinkeltje op.
- Aan zet zijn.
- Dat zet geen zoden aan de dijk.