Spreekwoorden van A tot Z

Hij zat in de problemen.

Hij is erg stil.

Hij zei dat zonder er bij na te denken.

Hij zei het terloops maar bedoelde het wel heel serieus.

Hij pakt het niet goed aan.

Hij heeft een goede bui.

Hij gaat heel precies te werk.

Hij rende zo hard mogelijk weg.

Hij is erg kwaad.

Hij zet een kwaad en teleurgesteld gezicht.

Hij is overleden.

Hij doet zijn mond wijd open.

Hij ziet problemen die er niet zijn.

Hij is goedgelovig.

Hij heeft teveel gedronken.

Hij kijkt scheel.

Hij ziet er zeer slecht uit.

Hij ziet er heel erg angstig of triest uit.

Hij ziet er ongewassen uit.

Hij kijkt triestig en suf uit zijn ogen.

Hij is zalig.

Hij probeert zich met een excuus aan het werk te onttrekken.

Hij vlucht.

Hij heeft teveel gedronken.

Hij ziet gevaar dat er niet is.

Hij heeft erge honger.

Hij heeft heel erg veel honger.

Er is iemand uit het gezelschap weggegaan.

Hij zegt steeds hetzelfde.

Hij heeft minder praatjes.