Spreekwoorden van A tot Z

Iemand de hoogste eer bewijzen.

Iemand bedriegen.

Schade berokkenen bij iemand.

Iemand ter verantwoording roepen.

Iemand bedonderen.

Iemand straffen.

Iemand een compliment maken.

Iemand foppen.

Iemand te hoge kosten in rekening brengen.

Iemand dwingen om te luisteren.

Iemand een complimentje geven.

Iemand iets wijsmaken.

Iemand iets wijsmaken.

Iemand in elkaar slaan.

Iemand slaag geven.

Iemand berispen.

Iemand oplichten.

Iemand een trap geven.

Iemand na een straf nog eens extra bestraffen.

Iemand beetnemen.

Iemand (overdreven) prijzen om er later profijt van te krijgen

Iemand prijzen.

Iemand een compliment maken.

Iemand meer laten betalen dan redelijk is.

Iemand een rotstreek leveren.

Iemand ongewenst bij een gesprek betrekken.

Iemand bewust niet informeren.

Iemand met iets jaloers maken.

Iemand aanklagen.

Iemand verraden.